Wijsheid
Prediker 12:1
„En gedenk aan uw Schepper in de dagen uwer jongelingschap, eer dat de kwade dagen komen en de jaren naderen, van welke gij zeggen zult: Ik heb geen lust in dezelve.”
Ziet dan, hoe gij voorzichtig wandelt, niet als onwijzen, maar als wijzen, de tijd uitkopende omdat de dagen boos zijn, roept Paulus uit (Ef. 5:15, 16) tegenover al de geliefde kinderen, die hij vermaand had dat ze navolger van Gods zouden moeten zijn (Ef. 5:1). Zeker, hun past een nauwkeurige en voorzichtige wandel, omdat zij wandelen onder het oog van een alomtegenwoordig en alwetend God, Die harten en nieren beproeft. En omdat ze wandelen op een weg die in een zalig of rampzalig einde uitloopt. Vele vijanden leggen het erop aan om hen, zo mogelijk, te verleiden en in het verderf te storten.
Men wandelt voorzichtig, wanneer men wandelt niet als een onwijze, maar als een wijze, die eerst voor zichzelf het allerbeste einde probeert te kiezen en zich vervolgens inspant om de beste middelen te verkrijgen en dan ook de beste tijd gaat benutten om dat einde te bereiken.
Hij weet dat alles een bestemde tijd heeft, en dat alle voornemen onder de Hemel zijn tijd heeft (Pred. 3:1). Het hart van een wijze zal ook tijd en wijze weten (Pred. 8:5). Een voorzichtig schipper neemt wind en getij waar. Een verstandig landman ploegt in de winter, om niet te bedelen in de oogst (Spr. 20:4). Een verstandig zoon vergadert in de zomer, maar een zoon die beschaamd maakt, slaapt vast in de oogst (Spr. 10:5).
Jacobus Fruytier, predikant te Rotterdam (”Salomo’s raad aan de jeugd”, 1724)