Laat ruimte voor gebed van de koning
De koning moet in de Troonrede zijn gebed voor de parlementariërs kunnen blijven benoemen, stelt Jan-Willem Kranendonk.
Tradities worden in Nederland steeds minder waard. De enige traditie die nog zekerheid heeft in dit land, is de traditie dat tradities bekritiseerd moeten worden. De afgelopen jaren staat de huidskleur van Zwarte Piet steevast ter discussie. De traditionele rol van de monarch bij de kabinetsformatie is tot grote vreugde van een aantal politieke partijen ontmanteld. En als koning in de Troonrede zeggen voor de parlementariërs om Gods zegen te bidden, wordt ook niet meer gewaardeerd.
Sinds Den Uyl in 1973 de bede aan het slot van de Troonrede wegliet, is er op dit laatste punt een soort jojobeweging aan de gang. Al naar gelang de politieke kleur van het kabinet, wordt de bede –impliciet of expliciet– aangehaald of verzwegen. Als het aan een aanzienlijk deel van de seculiere politici ligt, komt daar definitief een einde aan. Ook dit jaar was dat pleidooi weer te horen, nu van Dirkjan Tijs en Arnoud Maat van de Jonge Democraten. De koning is de koning van alle Nederlanders en moet daarom volgens hen geen godsdienstige uitspraken meer doen.
Kronkel
Over één ding ben ik het met deze seculiere, liberale politici eens: aan deze jojobeweging moet een einde komen. Alleen verschillen wij van mening over het gewenste eindresultaat. Paulus schrijft aan Timotheüs dat het nodig is om voor de overheid te bidden. Juist aan het begin van een parlementair jaar is het mooi dat de koning daar zelf het goede voorbeeld in geeft en gelukkig ook ditmaal weer zei: „U mag zich gesteund weten door het besef dat velen u wijsheid toewensen en met mij om kracht en Gods zegen voor u bidden.”
De koning heeft aan het begin van zijn koningschap de eed uitgesproken. Daarmee liet hij zien zijn vertrouwen op God te stellen bij het uitvoeren van zijn ambt. Bovendien regeert de koning nog altijd bij de gratie Gods. Dat mag dan niet meer in de Grondwet staan, maar boven gewone wetten staat nog altijd: „Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden…” Dat hij bij een van zijn twee belangrijkste toespraken in het jaar op die God teruggrijpt en aangeeft tot zijn God om kracht te bidden voor de leden van de Staten-Generaal, is in dat licht onmogelijk af te keuren.
In deze discussie wordt ook regelmatig een beroep gedaan op de scheiding van kerk en staat. Die vlieger gaat niet op. De scheiding tussen kerk en staat gaat om een bestuurlijke scheiding tussen beide instituten, zodat zij elkaar inhoudelijk niet beïnvloeden. Het betekent echter geen scheiding tussen geloof en politiek. Dat zou onredelijk zijn, zeker omdat wij in dit land vrijheid van meningsuiting, geweten en godsdienst hebben. Grondrechten die juist vanuit de seculiere hoek sterk verdedigd worden, maar hier opeens geen rol (b)lijken te spelen.
Dit raakt overigens ook aan een diepere vraag: hoort religie thuis in de politiek? Veel liberalen zeggen dat de overheid seculier moet zijn. Dat is echter een kronkel in hun denken. Juist als de overheid neutraal zou moeten zijn –overigens niet mijn mening– betekent dit dat iedere levensbeschouwing en religie evenveel rechten verdient. Dat betekent dus niet dat de overheid seculier moet zijn, maar maximale ruimte biedt voor pluriformiteit.
Hoe dan ook: Waarom zou geloof als inspiratiebron niet zijn toegestaan en bijvoorbeeld een filosofie wel? Trek je deze lijn door, dan krijg je een politiek zonder hart en ziel. Die kennen wij in Nederland pas sinds 1966.
Ceremonieel
Een laatste argument dat vaak aangedragen wordt, is dat het koningschap steeds meer een ceremonieel karakter krijgt. Vanwege zijn samenbindende rol zou de koning daarom zijn persoonlijke geloof niet naar voren moeten brengen. Maar juist bij het ceremoniële koningschap heeft de koning de ruimte om iets van zichzelf te laten zien, omdat er dan doorgaans geen ministeriële verantwoordelijkheid is voor wat hij zegt.
Die is er in het huidige systeem wel, zeker bij de Troonrede. Een kabinet kan over de huidige slotzin echter onmogelijk in de problemen komen. Wel moet duidelijk zijn dat de koning dit niet namens alle ministers of alle Nederlanders zegt. Maar dat blijkt ook helder uit de formulering.
De koning is al grotendeels een doorgeefluik van het kabinet. Zijn inbreng hoeft niet verder afgeroomd te worden. Wie een papegaai wil horen, moet niet in de Ridderzaal zijn, maar een ticket voor de dierentuin kopen. Hopelijk is het aroma van dierengeuren daar sterk genoeg om de seculiere spruitjeslucht te verdrijven.
De auteur is voorzitter van SGP-jongeren.