„GroenLinks heeft hart voor boeren”
Voor kamerleden zit het kerstreces er bijna op. Ze gaan volgende week weer aan de slag. Een van hen, GroenLinkser Arie van den Brand, keert echter niet meer terug in het parlement. „Je hebt daar geen controle over je eigen agenda. Dat heeft mij de das omgedaan.”
Van den Brand (51) betrad de plenaire vergaderzaal van de Tweede Kamer voor het eerst in mei 2002. Daar begon hij aan „een van de mooiste baantjes van Nederland”, zoals hij het graag uitdrukt. Mooi, „omdat je jezelf betaald overal tegenaan mag bemoeien.”
Toen GroenLinks hem enkele maanden daarvoor had gevraagd of hij beschikbaar was, hapte Van den Brand niet meteen toe. Na drie maanden twijfelen besloot hij het toch te doen. Als directeur van stichting In Natura, een overkoepelende organisatie voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer, had hij jarenlang vanaf de zijlijn kritiek geuit op Den Haag. Nu kreeg hij de kans om te laten zien wat hij er zelf van zou „bakken.” Daarnaast achtte Van den Brand, boerenzoon en voorheen actief bij diverse instellingen voor de land- en tuinbouw, het voor de ontwikkeling van het landbouwbeleid van belang dat er ook aan de linkerkant van de Kamer iemand met een boerenachtergrond zou meedenken.
Dat viel tegen in de praktijk. Het kersverse kamerlid bevond zich vaker tegenover dan naast de toenmalige regeringspartijen, CDA, VVD en LPF. „Die harde oppositierol is mij niet op het lijf geschreven”, constateert de geboren Zuid-Hollander achteraf. „Ik ben meer een bruggenbouwer.”
De werkwijze van de regeringspartijen binnen de vaste kamercommissie voor landbouw stuitte hem tegen de borst. „Die partijen houden zich bezig met incidentenpolitiek, niet met de land- en tuinbouw op lange termijn.” Een voorbeeld heeft Van den Brand snel gevonden. „CDA’er Atsma presteerde het om toenmalig landbouwminister Brinkhorst uit het vliegtuig naar een belangrijke vergadering in Brussel te laten halen omdat de Leeuwarder veemarkt een probleempje had.” Verontwaardigd: „Daar laat je je toch niet voor lenen als kamerlid?”
Het CDA, en dat geldt ook voor Van den Brink van de LPF, zit té dicht tegen de agrarische sector aan, vindt Van den Brand. „Ze wegen het algemeen belang niet goed af tegen het boerenbelang.” De GroenLinkser vroeg zich in de Kamer vaak af of CDA, VVD en LPF niet vooral bezig zijn met „electoraal gewin”, in plaats van te streven naar duurzame landbouw.
Dat valt Van den Brand tegen, vooral van het CDA. Hij heeft een hoge pet op van CDA-bewindsman Veerman, die de landbouwparagraaf van het verkiezingsprogramma van zijn partij mee hielp schrijven. „Veerman is de perfecte minister om een nieuw contract te smeden tussen boeren en samenleving. Hij is een man van verduurzaming.” De kamerfractie, samen met VVD en LPF, rijdt de minister echter keer op keer klem, vindt Van den Brand. „Ze geven Veerman te weinig ruimte om iets te doen met de voorlopers en de vernieuwende ontwikkelingen in de markt en in de samenleving richting duurzaamheid.”
Na ruim anderhalf jaar moest Van den Brand het parlementaire handwerk neerleggen. Hoewel hij goed herstelde van een hartaanval in december 2002, bleek het kamerwerk te veel van hem te vragen. „Alles schuift in de Kamer”, licht Van den Brand toe. „De kameragenda is continu in beweging. Veel kunst- en vliegwerk, veel haast. Dat geeft onrust. Ik werd er horendol van. Dat je geen regie meer hebt over je eigen agenda, dat heeft mij de das omgedaan. De doktoren hebben later ook tegen me gezegd dat daar qua gezondheid mijn valkuil ligt.”
Hij doet het nu rustig aan. „Mijn adem moet even op orde komen.” Na de kerstvakantie gaat hij nog een keer naar de Kamer om zijn afscheidsbrief te horen voorlezen. „Met gepaste trots” kijkt hij uit naar het eerste landbouwcongres van GroenLinks, komend voorjaar. „Dat heb ik toch mooi voor elkaar gekregen.”
Van den Brand denkt wel dat er „qua landbouw een stukje verlies optreedt als ik bij GroenLinks wegga.” Bang voor de toekomst is hij niet. „Landbouw blijft hoog op de politieke agenda van mijn partij staan.” Hij typeert zijn politieke thuishaven graag als een „stedelijke partij met een boervriendelijk verhaal. Wij dragen ook de traditionele landbouwer een warm hart toe. We zetten ons in voor een goede prijs voor een goed product.” Ook internationaal, betoogt Van den Brand. „We zijn niet voor het afbouwen van de Brusselse subsidies. Wel voor een verbouwen ervan. Wij willen meer geld voor landschapsbeheer, zorg en educatie bijvoorbeeld.”
De gewezen parlementariër blijft zich bezighouden met het Europese landbouwbeleid. Hij is lid van de Groep van Brugge, „een groep onafhankelijke plattelandsdenkers”, die eens per jaar bijeenkomt om te brainstormen over de Brusselse plannen. Daar kan hij weinig consistentie in ontdekken, al doet eurocommissaris Fischler „goede pogingen” om een langetermijnvisie te bedenken.
In Europa ligt een schone taak voor minister Veerman, denkt Van den Brand. „Hij moet daar de Nederlandse landbouw, die net als de landbouw rondom Parijs en Londen onder een hoge stedelijke druk ligt, onder de aandacht van de EU brengen. Brussel richt zich nu te veel op de arme plattelandsgebieden, de leegloopgebieden.”
De bewindsman moet ook de vernieuwende ontwikkelingen in onze landbouw zichtbaar maken in Brussel, vindt het kamerlid. „De EU ziet alleen de negatieve kanten, zoals het mestbeleid. De ecologische modernisering van de Nederlandse boeren blijft steken in de schaduw daarvan, terwijl die juist in het zonnetje moet komen.”