Meditatie
Jeremia 2:13
„Want Mijn volk heeft twee boosheden gedaan; Mij, de Springader des levenden waters, hebben zij verlaten, om zichzelven bakken uit te houwen, gebroken bakken, die geen water houden.”
De oorzaken van deze afval lagen niet in de Heere. Hij had Zijn tempel in Jeruzalem gevestigd. Daarin wilde Hij wonen, daarin wilde Hij gediend worden. Daarheen moesten zij gaan om de hoge feesten te houden, daarheen moesten zij met hun offeranden gaan, daarin moesten zij de Heere loven met gebeden en dankzeggingen. Daar moesten zij de mond van de Heere vragen, opdat zij leren mochten zich te gedragen naar de wetten van de Heere. De priesters, de profeten en de hoofden van het volk waren geroepen om het volk voor te gaan in de dienst van de Heere, het te onderwijzen. Als zij hun roeping en plicht vergaten en de Heere verlieten, zond Hij Zijn profeten, onmiddellijk, die door Hem geroepen waren, door wie Hij Zijn volk liet vermanen tot bekering, en waarschuwen, opdat zij op de weg van de afval zich het verderf van land en volk niet zouden berokkenen. De oorzaken lagen in henzelf. Met betrekking tot de priesters, profeten en overheden lagen zij in de vijandschap van hun harten tegen de Heere, Zijn verbond, Zijn wetten, inzettingen en dienst. Deze streden tegen hun begrippen, neigingen, begeerlijkheden en leven; tegen hun eigen wijsheid, zin en wil, hoogmoed en eigenzinnigheid en aardsgezindheid. Daarom konden zij de Heere, Zijn waarheid en dienst niet verdragen. Daarom verbraken zij hun betrekking tot hun God en Zijn verbond.
B. Moorrees, predikant te Wijk
(”Leerrede”, 1841)