Commentaar: Vorst en religie
Koning Willem-Alexander zou in zijn openbare optreden God en het christelijk geloof wel wat vaker mogen noemen, vindt de voorzitter van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN), ds. K. van den Broeke. Haar uitspraken, dinsdag in eerste instantie gedaan in NRC Handelsblad, baarden opzien. Kritiek op het koningshuis is in deze kring immers niet gebruikelijk. Bovendien: móét een vorst zich op levensbeschouwelijk terrein juist niet zeer neutraal uiten, om werkelijk een koning van alle Nederlanders te kunnen zijn? Wanneer mensen deze gedachte aanhangen –en velen doen dat–, verbazen zij zich natuurlijk over een oproep van een kerkelijk leider tot mínder neutraliteit.
Maar laten we eerst even afpellen wat ds. Van den Broeke feitelijk gezegd heeft. Dat is in elk geval niet dat de koning zich als een evangelist zou moeten gedragen, dat hij het christelijk geloof zou moeten propageren of het volk ertoe zou moeten oproepen volgens Bijbelse principes te leven. Het enige wat de predikant poneerde is dat Willem-Alexander wel wat vaker zou mogen laten merken –niet voortdurend, maar op momenten dat dit past– wat zijn eigen levensbeschouwelijke wortels zijn, wat de bron is van waaruit hij leeft. Daarvan heeft de Nederlandse burger tot nu toe weinig gehoord of gezien, stelt de predikant.
En met recht. Alexanders moeder Beatrix was in haar leven diverse malen explicieter over haar geloof, bijvoorbeeld in haar toespraak bij haar troonsbestijging, waarin ze sprak over „een vast geloof dat God mijn leven leidt.” Onze huidige vorst liet in zijn inhuldigingsrede dergelijke verwijzingen achterwege. En hoewel hij nog maar kort koning is, lijkt het er veel op dat hij op dit punt verschilt van zijn moeder, om maar niet te spreken van zijn overgrootmoeder.
Dat is om twee redenen jammer. In de eerste plaats omdat het bij Nederlandse burgers de indruk kan wekken of versterken dat in het openbaar refereren aan je eigen geloof niet mag, dat godsdienstige uitingen in het publieke leven niet thuishoren, en dat de scheiding van kerk en staat betekent dat overheidspersonen nooit verwijzen naar hun persoonlijk geloof. Wat een grove misvatting is.
In de tweede plaats –en dat gaat nog wat dieper– is dit jammer omdat het in het openbaar steeds minder noemen van Gods naam de secularisatie bevordert. Niet spreken over de Allerhoogste, Hem zelden of nooit aanduiden, is Hem negeren, is doen alsof Hij niet bestaat, is jezelf voegen in het denkschema van het atheïsme. En op die manier het ”God is dood”-klimaat versterken. Het is een spiraalbeweging: hoe minder we in God geloven, hoe minder we over Hem praten, en hoe minder we vervolgens weer in Hem gáán geloven enzovoort…
En laten we nu maar snel het thema ”koning en geloof” verlaten, en onszelf onder de loep nemen. Heeft op dit punt niet elke moderne, westerse christen genoeg aan zichzelf? Wanneer spreken wíj met onze buren vrijmoedig over God en over Jezus? Besef: als we het nooit doen, versterken we de indruk dat geloof niet relevant is, een hobby voor sommige mensen, iets wat ‘normale’ burgers moeiteloos kunnen missen. Dat wil toch geen christen op zijn geweten hebben?