Ongeschikt
Spreuken 24:30-32
„Ik ging voorbij de akker eens luiaards en voorbij de wijngaard van een verstandeloos mens; en ziet, hij was gans opgeschoten van distelen.”
Naar onze verfijnde zeden spreekt Salomo wel wat grof ten aanzien van een man die als eigenaar van een akker en wijngaard een heer was. Maar hoe kan een verstandeloos mens een akker en wijngaard in eigendom hebben? Geldt niet bij ons de regel dat men iemands verstand naar zijn beurs moet afmeten? Zeker is het dat als iemand slechts geld heeft, hij op vleiende lof niet behoeft te wachten. Dat is zo ’s werelds loop, maar het is niet de weg die wij in Gods Woord aanbevolen vinden. Salomo telt het niet dat de luiaard een akker en een wijngaard heeft.
Wie een luiaard is, is bij hem een verstandeloos mens, een mens zo ontbloot van alle gezond oordeel dat hij niet in het allerminst inziet hoezeer het meest gewoon gezond verstand hem ontbreekt. De luiaard, wat hij bezitten moge, openbaart door zijn luiheid de ledigheid van zijn hoofd, en als hij een akker en een wijngaard heeft, als hij iets heeft wat bewerkt moet worden, is hij er slechts des te erger aan toe, daar zijn verstandeloos lui zijn hem geheel ongeschikt maakt om zijn eigen belang te behartigen.
Charles Haddon Spurgeon, predikant te Londen (”Farm Sermons”, 1882)