Christelijke agent bijt op werk soms op zijn tong
Er ontstond zaterdag ophef toen rechercheur Remco de Jong, van reformatorischen huize, de gaypride in een tweet „een smerige vertoning” noemde. Meteen riep zijn baas hem op het matje. Is er bij de politie nog ruimte voor bezwaren tegen zo’n evenement?
Balanceren op een lijntje. Zo noemt brigadier Jan Labruyère, sinds bijna veertig jaar actief bij de politie, zijn opereren als orthodox christen binnen de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant. „Ik wil geen aanvaringen hierover met de leiding, geen conflicten. Ik durf best wel wat te zeggen, maar zeker de laatste jaren ben ik extra alert. Bijvoorbeeld over ethische onderwerpen als abortus, euthanasie en praktiserende homo’s. Ik pas in de kantine op tijdens gesprekken. Soms moet ik echt op mijn tong bijten. Als ik me op de werkvloer keer tegen de homoseksuele praktijk, kan ik daar stevige problemen mee krijgen bij de politie. Ik vind het wel pijnlijk dat je als christen bij de politie niet echt meer kunt zeggen wat je denkt.
Men zegt bij de politie dat er respect is voor ieders mening, maar intussen ervaar ik de intolerantie van de zogenaamd toleranten. De leiding houdt zich zo veel mogelijk aan het overheidsbeleid rond discriminatie, en daarmee ook aan datgene wat maatschappelijk breed wordt aanvaard. Als je er wat van zegt, word je als ouderwets neergezet. Denk aan de mogelijkheid voor transgenders om hun geslacht in hun paspoort te veranderen. Ik vind zoiets te gek voor woorden. Maar als ik dat binnen de politie-organisatie hardop zeg, nemen sommigen me dat kwalijk. Neem ook het debat over Israël. Ik heb op Bijbelse gronden een pro-Israëlstandpunt. Maar die visie wordt bij mij op de werkvloer niet op prijs gesteld.”
Dat hij „voorzichtig” opereert, vindt de Zeeuwse agent, lid van de Gereformeerde Gemeenten, best lastig. „De Heere zegt dat we getuigen moeten zijn, een lichtend licht. Maar als ik een arrestant binnenbreng, en hem een Bijbel zou geven of hem zou zeggen dat er vergeving van zonden mogelijk is, zou de politieorganisatie dat me niet in dank afnemen.”
Binnen zijn eigen verkeersteam, een gezelschap van ruim dertig mensen, zegt Labruyère niet veel problemen te ervaren. „De directe collega’s kennen mij. Ze weten mijn standpunt over bijvoorbeeld abortus en zeggen: „Jan is gelovig.” Ze vloeken meestal niet in mijn bijzijn. Doen ze dat wel, dan zeggen ze: „Sorry Jan.” Dat waardeer ik wel. Al zou ik willen dat ze ook niet vloeken als ik er níét bij ben.”
Met collega’s die verder van hem afstaan, heeft hij minder goede ervaringen. „Ik voel bij hen vaak weerstand als ik mijn mening geef over ethische zaken.”
Dat de Groningse rechercheur via Twitter wereldkundig maakte dat hij de Amsterdamse gaypride een „smerige vertoning” vindt, acht Labruyère „niet verstandig.” „Wat voor meerwaarde heeft zo’n tweet? Je brengt door de reacties die het oproept christenen onnodig in verlegenheid.”
Dat laat onverlet dat iemand zijn persoonlijke mening op „Bijbelse gronden” mag hebben, voegt hij eraan toe. „Ik vind een gaypride absoluut zondig. Als mensen zo’n festijn houden en niet tot inkeer komen, zal de Heere dat bezoeken. Ik veroordeel de zonde, maar zal daarmee nooit de mensen veroordelen. Ook in reformatorische kring worstelen sommige mensen met hun geaardheid. Homo’s, lesbiennes en mensen met een andere geaardheid hebben ook een ziel voor de eeuwigheid. We moeten ook voor hen bidden.”
Beter dan een tweet de wereld insturen, is een persoonlijk gesprek met collega’s, daar is Labruyère van overtuigd. „In een persoonlijk gesprek kan de ander jouw betrokkenheid aanvoelen, bij een tweet kan dat niet. Ik sprak een collega, een vijftiger, die de nacht daarvoor zijn moeder had verloren. Hij had een heel bijzondere band met haar. Ik sprak een halfuur met hem over het verlies en heb hem iets uit de Bijbel kunnen voorhouden. Hij vertelt me nu nog dat hij geregeld aan ons gesprek terugdenkt. Een gedicht dat ik hem gaf, heeft hij op de begrafenis van zijn moeder voorgelezen.”
De orthodox-christelijke politieman Jelle van der Meulen, al meer dan veertig jaar actief bij de politie (nu bij eenheid Oost), vindt dat de Groningse rechercheur via zijn privé-Twitteraccount zijn opvatting over de gaypride moet kunnen uiten. „We leven in een vrij land. De baas heeft weinig te vertellen over de privémening van een agent. Zolang die maar niet mensen beledigt of andere overtredingen pleegt.”
Wel maakt De Jong het „voor zichzelf moeilijk” door op zijn privé-Twitteraccount ook zijn functie van rechercheur te vermelden, denkt Van der Meulen, verbonden aan de hervormde gemeente in Genemuiden. Binnen Van der Meulens eigen politieeenheid is twitteren via het politieaccount aan regels gebonden. „De tweets moeten werkgerelateerd zijn.” Van der Meulen deelt de bezwaren van zijn Groningse collega tegen de gaypride, maar zou zelf „andere woorden” hebben gebruikt.
Het verwijt, te lezen op nieuwssites op internet, dat de rechercheur door zijn tweet homo’s niet meer onbevooroordeeld kan helpen, noemt de Genemuider politieman „vergezocht.” „Ik moet als agent dienst verlenen. Dat doe ik gewoon, ongeacht wie ik voor me heb. Het maakt niet uit of ik een moslim of een homo voor me heb.”
Zelf beklaagde Van der Meulen zich ooit bij zijn toenmalige korpschef Aalbersberg (het huidige hoofd van de repatriëringsmissie in Oekraïne en ook christen) over het feit dat agenten in uniform zouden meelopen op een homofestijn op Roze Zaterdag in Zwolle. „De korpschef zei mijn standpunt te begrijpen, maar zei: „Ik maak een scheiding tussen mijn privémening en mijn taak als korpschef.””
Bij collega’s merkt Van der Meulen „respect” voor zijn orthodox-christelijke opvattingen. „Anderzijds moet ik hun mening respecteren. Dat vind ik lastig. Hoe moet ik een mening respecteren die tegen Gods Woord ingaat?”
Beginnende collega’s raadt hij aan „consequent” te zijn als christen. „Wil je als christen bij de politie aan de slag, dan moet je sterk in je schoenen staan. Als je op je werk bidt voor je eten, mag het niet zo zijn dat je meelacht om schuine moppen.”
Het maakt nogal verschil wáár je als politieman bent gestationeerd, geeft Van der Meulen aan. „Ik heb in Bunschoten gewerkt, samen met andere christenen, onder wie Hans Overeem, oprichter van de RMU. ’s Maandagsmorgens ging het niet over voetbal, maar over de kerkdienst. Voor mij een geweldige ervaring.”