Kiesdrempel geen panacee voor kwalen van democratie
Ruim tweeënhalf jaar is de huidige Tweede Kamer in functie. In die korte periode is zij al drie fracties rijker geworden: Bontes/Van Klaveren, Van Vliet en, om het zo te zeggen, 50PLUS buiten verband. Daarmee komt het totaalaantal fracties op veertien.
Veel te veel, vinden sommige waarnemers, onder wie de –naar men zegt– invloedrijkste Nederlander, VNO-voorzitter Wientjes. Wat hem betreft kan er niet snel genoeg een forse kiesdrempel worden ingevoerd. Zijn we van al die verbrokkeling en stagnatie in de besluitvorming in één klap af. Denkt hij.
Op zijn stelling valt echter veel af te dingen. Toegegeven, veertien fracties in de Tweede Kamer ís best veel, zij het geen record. In 1972 startte de net gekozen Tweede Kamer met veertien fracties. Korte tijd later groeide dat aantal uit tot zestien, namelijk toen Verlaan zich van de Boerenpartij (BP) afsplitste en De Jong zich losscheurde van de Nederlandse Middenstandspartij (NMP). Ook in 1933 telde de toen overigens nog uit honderd leden bestaande Tweede Kamer veertien fracties, waaronder zes (!) eenmansfracties.
Maar is het bestaan van zo veel fracties nu ook schadelijk voor de politiek? Feit is dat zij de besluitvorming minder overzichtelijk en voorspelbaar maken. Toen de Tweede Kamer in 1956 slechts zeven fracties telde, was de aanblik van het parlement vanzelfsprekend minder rommelig dan in 1994-1998, toen de volksvertegenwoordiging maar liefst vier kleine ouderenpartijtjes telde. Bij de dinsdagse stemmingen was het destijds telkens weer een verrassing hoe het van het AOV afgesplitste, onafhankelijke Kamerlid Hendriks nu weer zou gaan stemmen.
Toch laat juist dat laatste voorbeeld klip-en-klaar zien dat Wientjes’ voorstel voor een kiesdrempel weinig tot niets oplost. Inderdaad, zo’n kiesdrempel zorgt ervoor dat kleine partijen moeilijker in de Kamer komen. Bij een drempel van 5 procent bijvoorbeeld komt een partij pas in het parlement als hij acht zetels scoort. Maar een groot deel van het ‘probleem’ zit ’m nu juist in wat er in de periode daarna gebeurt. Afsplitsingen voorkom je niet met kiesdrempels.
Uiteindelijk ís het probleem ook niet dat er in de Kamer veel fracties zijn. Ook niet dat er diverse (piep)kleine fracties zijn. Kleine fracties, zoals die van SGP en PvdD, hebben juist vaak een stevig ideologisch fundament, wat hun stemgedrag zeer voorspelbaar maakt.
Voor zover er in Nederland sprake is van stroperige besluitvorming en van verlamming van de politiek, is dat vooral een gevolg van het inzakken van de grote partijen, waardoor we tegenwoordig te maken hebben met een veelheid aan middelgrote fracties, wat coalitievorming lastig en complex maakt. Tel daarbij op de wispelturigheid van de moderne kiezer. Die maakt dat de krachtsverhouding in de Senaat vaak niet meer spoort met die in de Tweede Kamer. Daarmee heb je de belangrijkste oorzaken van politieke stroperigheid te pakken.
Kiesdrempels helpen daar niet tegen, zoals de politicoloog Tom van der Meer deze week in de Volkskrant overtuigend uiteenzette. Daar komt bij dat kiesdrempels óók grote nadelen kennen. Het belangrijkste is misschien wel dat zij de toegang van minderheden tot ons democratisch bestel belemmeren, waardoor –zoals Van der Meer schrijft– we een parlement krijgen dat moeilijker ververst kan worden en dat ongevoelig wordt voor nieuwe prikkels uit de samenleving. Anders gezegd: onvrede kan zich minder goed een weg banen naar de volksvertegenwoordiging.
Dat is gevaarlijk. Bovendien toont onderzoek aan dat landen met een proportioneel kiesstelsel en met coalitieregeringen economisch niet slechter presteren dan landen met meerderheidsstelsels. Ook is in samenlevingen met een proportioneel kiesstelsel het vertrouwen van burgers in de politiek het hoogst.
Waarom zouden we ons redelijk tot goed functionerende systeem dan inruilen voor een in allerlei opzichten minder stelsel?