Zichtbaar maken van het kwaad
Mede Titel: ”Verrassen, verwarren, verleiden. Theaterwerkplaats Ode 1993-2002”, onder redactie van Natalie Holwerda en Marlies Mieras
Uitgeverij: Stichting Theaterwerkplaats Ode, Utrecht, 2003
ISBN 90 901 6674 2
Pagina’s: 224
Prijs: € 17,50. De toneelgroep Ode is ter ziele. Afgelopen voorjaar al. Maar als monument bij het afscheid verscheen er een boek: ”Verrassen, verwarren, verleiden”, met veel foto’s, met artikelen, met krantenknipsels. Het geeft een beeld van negen jaar christelijk toneel. Die term alleen al spreekt boekdelen, zeker tegen de achtergrond van duizenden jaren kerkgeschiedenis. Bestaat dat eigenlijk wel, christelijk toneel?
Deventer, 1671. De studenten van het Athenaeum zijn boos. Met toestemming van de overheid hebben ze een paar toneelstukken uitgevoerd voor het Deventer publiek, met de bedoeling om zich in de Latijnse welsprekendheid en manieren te oefenen, „in alle vromicheijt, eer en deucht.” Maar de kerkenraad begrijpt dat heel anders, die heeft het over „hoerachtige kluchten publijck op een toneel den volcke te vertoonen om haer een vleeslijck vermaeck aan te doen.”
De toneeldiscussie is dus oud, veel ouder nog dan de zeventiende eeuw. Maar achterhaald is ze niet. Blijkbaar moet in kerkelijke kringen elke generatie opnieuw nadenken over een visie op dit spel met menselijke emoties. Allerlei kwesties op dit terrein vragen vandaag binnen de gereformeerde gezindte om doordenking. Kunnen we nog altijd uit de voeten met de argumenten van de grote toneelbestrijder Voetius? Of zijn de fronten stilzwijgend verschoven?
Pragmatisch
In de traditie van de Nadere Reformatie was het lang gebruikelijk om het medium toneel -en dus ook het medium film- principieel af te wijzen. Steeds meer wordt de principiële afwijzing echter vervangen door een pragmatische. Niet film of toneel op zichzelf is verkeerd, maar het overgrote deel van de films en toneelstukken botst zodanig met de christelijke moraal dat het onverantwoord is om ernaar te kijken. Dat is een fundamenteel ander uitgangspunt, al hoeft het in de praktijk géén verschil te maken. Maar wie niet het medium op zichzelf afwijst, alleen de uitingsvormen ervan, is gedwongen om over zijn grenzen na te denken.
Die discussie is in de gereformeerde gezindte nauwelijks gevoerd. Meestal is er sprake van een duidelijke afwijzing van vloeken, erotiek en occulte elementen -beeldbepalend voor de meeste films-, maar veel verder komen we niet in de gedachtevorming. Liggen de grenzen voor iedereen hetzelfde? Is er ook op toneelgebied verschil tussen hoge en lage cultuur? Is toneel bijvoorbeeld beter dan film, omdat toneelstukken de kijkers vaker laten nadenken over allerlei levensvragen, terwijl films vaker inspelen op de platte amusementsbehoefte van het grote publiek? Hoe historisch beladen is de hele discussie? Wat valt er over toneel en film te zeggen in het kader van verantwoorde tijdsbesteding? En is christelijk drama mogelijk?
Geschiedenis
Toneelkritiek heeft oude papieren: kerkvaders, rooms-katholieke theologen, reformatoren, doperse voorgangers en gereformeerde predikanten hebben zich allemaal in meerdere of mindere mate afwijzend uitgelaten over het toneel. Kritiek die zo breed gedragen is en zo langdurig doorgewerkt heeft, kan vandaag niet zomaar terzijde geschoven worden. Blijkbaar gaat het hier om iets heel fundamenteels, al voeren de critici soms argumenten aan die in 21e-eeuwse oren niet altijd even overtuigend klinken.
In reformatorische kring is het gebruikelijk om in deze kwestie -zoals ook bij andere problemen op het gebied van theologie en ethiek- terug te vallen op de mannen van de Nadere Reformatie. Hoewel het argument van Abraham Kuyper ook geregeld met instemming wordt geciteerd: het ”spelen” van andermans leven, je anders voordoen dan je bent, leven in een illusie is niet zo bevorderlijk voor het nuchtere, waakzame christendom.
Het zijn echter vooral de 17e-eeuwers Voetius en Wittewrongel die de toon zetten, als het gaat om toneelbestrijding. Hun bezwaren: het toneel is van heidense oorsprong, de spelers doen het alleen maar om eer, gewin of dartelheid, er zijn mannen die vrouwenrollen spelen, zonden als hoererij worden openlijk en met welbehagen uitgebeeld, en in toneelstukken met een geestelijke strekking wordt het heilige geprofaneerd.
Wie dat rijtje bezwaren overziet, zal erkennen dat niet alle argumenten zomaar naar de 21e-eeuwse film- en toneelpraktijk kunnen overgeplaatst worden. Het bezwaar van de mannen in vrouwenrollen bijvoorbeeld kwam voort uit het feit dat er geen of weinig vrouwelijke toneelspelers waren - die situatie is vandaag niet meer van toepassing. En Kuypers bezwaar tegen het leven in een schijnwerkelijkheid geldt natuurlijk evengoed voor het geaccepteerde genre van de literatuur. Maar de oude argumenten met betrekking tot het uitbeelden van het kwaad en het profaneren van het heilige verdienen nog altijd de aandacht.
Ode
Dat zijn ook de twee punten waarmee de toneelgroep Ode sinds haar oprichting heeft geworsteld. Al meteen in 1993 was het doel duidelijk: een werkplaats bieden „waar amateur-theater wordt gemaakt, met als onuitputtelijke bron het christelijk geloof.” Niet evangeliseren, wel communiceren. In de praktijk leverde dat vooral voorstellingen op rond bijbelse geschiedenissen: Job, Hooglied, David, Hosea, Judas, Elia. In orthodoxe ogen werden de grenzen nogal overschreden: veel erotiek, veel eigenzinnige interpretaties van de Bijbel. Dit jaar werd het gezelschap opgeheven. Financieel en organisatorisch kon de groep het niet langer bolwerken.
Het boek dat over de geschiedenis van Ode verscheen, toont via beeldmateriaal, korte schetsen en krantenknipsels wat de groep in de afgelopen jaren op de planken gezet heeft, maar ook welke kritiek daarop gekomen is. Wat dat betreft is het een eerlijk boek, al blinkt het meer uit in artistieke vormgeving dan in analyses en overzichten.
De missie van de oprichters spat van de pagina’s, maar ook de soms heftige reacties komen aan bod: „Wat dit alles nu met christelijk geloof en/of christelijke waarden heeft te maken, ontgaat ons ten enenmale. Wij hebben uw publicatie en poster als spottend met het christelijk geloof en kwetsend voor de christelijke waarden ervaren.”
Dat heeft alles te maken met de verwarring en verleiding die Ode zo hoog in het vaandel voert. De foto’s en teksten in het boek zeggen op dat punt genoeg. Geen eenduidige interpretatie van bijbelverhalen, wél veel gevoel voor erotische scènes en taalgebruik dat de grenzen aftast. Exact wat Voetius en zijn medestanders bedoelden, toen ze het hadden over aantasting van het heilige en uitbeelding van het kwaad als grote risicofactoren.
Conflict
Het is de spagaat waarin christelijke literatuur en christelijk toneel zich altijd bevinden zullen: drama kan nu eenmaal niet zonder een zekere verkenning van de duistere kanten van de mens. Zonder conflict geen verhaal, en zonder kwaad geen conflict. Maar het maakt veel verschil hóé je dat kwaad dat inzichtelijk maakt, hoe ver je gaat in de uitbeelding ervan. Wat dat betreft is literatuur altijd een ’veiliger’ genre geweest dan drama, het biedt in elk geval meer mogelijkheden tot terughoudendheid. Maar drama is een groter machtsmiddel, als het gaat om de vorming van moraal en emoties.
Principieel onmogelijk is het misschien niet, om dit medium te verbinden met een christelijke boodschap, maar in de praktijk blijkt dat doel veel schrijvers en spelers te machtig. „Het is gevaarlijk om de listen van de Vijand te grondig te bestuderen, ten goede of ten kwade”, schreef J. R. R. Tolkien in zijn zojuist verfilmde werk ”The Lord of the Rings”. De beelden laten hier en daar zien dat hij gelijk had. Er zijn dingen die je niet moet laten zien, die je alleen maar kunt omschrijven.