Walvis Johanna zet theologie op scherp
APELDOORN. Blijft het Westen barmhartigheid oefenen, ook als het christendom verdwijnt? Die vraag stond vrijdag centraal op een congres over ”Mercy” (genade) in Apeldoorn. Met een hoofdrol voor bultrug Johanna.
De bijeenkomst werd georganiseerd door de onderzoeksgroep ”Reformed Traditions in Secular Europe” van de theologische universiteiten in Kampen (TUK) en Apeldoorn (TUA). Zo’n veertig belangstellenden luisterden naar lezingen van dr. Brian Brock uit Aberdeen, prof. dr. Hans-Günter Ulrich uit Erlangen en prof. dr. Govert Buijs van de Vrije Universiteit in Amsterdam.
Na de eerste twee lezingen werd in een discussieronde al snel duidelijk dat de vraagstelling verschillend beantwoord werd. Brock stelde dat „het christelijke verhaal” bij het begin van de jaartelling een wereld binnenkwam die nauwelijks barmhartigheid kende en dat bij het verdwijnen ervan daarom ook het daardoor gevoede „ethos” op het spel stond. Buijs erkende dat het christendom een „agapeïsche revolutie” veroorzaakte, maar wilde een „schema van neergang” nuanceren. „Er zijn toch ook opmerkelijke seculiere initiatieven tot barmhartigheid te zien.”
Toen hierbij als voorbeeld de maatschappelijke compassie met de stervende walvis Johanna op Texel werd aangehaald, wierp de Apeldoornse ethicus prof. dr. G. C. den Hertog de vraag op of zoiets niet eerder een soort compensatie vormde voor een breed aanwezig schuldgevoel over bijvoorbeeld verdronken vluchtelingen bij het eiland Lampedusa.
Prof. Ulrich bracht in dat compassie moest worden onderscheiden van het Bijbelse begrip barmhartigheid, dat volgens hem een participeren in Gods eigen barmhartigheid is. „Het is een Messiaanse praktijk. We vergeven ook niet vanwege onze eigen generositeit, maar in Gods Naam.”
Ulrich constateerde wel dat barmhartigheid momenteel breed in de belangstelling staat. „Onder andere de paus onderstreept dat barmhartigheid de frontlinie vormt tussen kerk en wereld.”
In de slotlezing ging Buijs nog eens expliciet in op de vraag of de „agapeïsche revolutie” van het christendom kon standhouden in een seculiere samenleving. Zowel de fatalistische als de optimistische visie wees hij af. „Er is geen nieuwe barbarij aan de horizon, maar we kunnen ook niet met het cultuurprotestantisme zeggen dat het christelijk geloof is overgegaan in de moderne samenleving.”
Buijs wees op vier factoren die van invloed waren op de voortgang van de agapeïsche revolutie: een permanente antichristelijke tegenbeweging, kerkelijke corrumpering, het onstaan van seculiere versies en institutionalisering. De kerk is te midden van die factoren volgens Buijs geroepen tot „katechontisch handelen” (Grieks voor „weerhoudend”, naar 2 Thessalonicensen 2). Dat kan door „de taal van de liefde beschikbaar te stellen”, „concrete daden van barmhartigheid” en „strijd voor gerechtigheid”, aldus de politiek filosoof.
Buijs werd kritisch bevraagd door Brock, die zich afvroeg of Buijs wel voldoende in rekening bracht dat Gods eigen handelen en spreken de mens tot barmhartigheid beweegt. In zijn lezing had hij al met behulp van het denken van Luther onderstreept dat God dat door heel de schepping heen met ons doet.