Herstelrecht vereist voorzichtigheid
Het zogeheten herstelrecht wijst een goede weg, maar kent ook nadelen, stelt prof. dr. Theo de Wit.
„Gevangenissen zijn geen rendabele investering”, zo liet Rien Timmer, de directeur van Stichting Exodus (voor hulp na detentie), zich onlangs ontvallen. Het schijnt dat een gewone gevangeniscel zo’n 230 euro per dag kost, en een plaats in een tbs-kliniek nog eens het drievoud daarvan. Maar volgens officiële getallen ligt het recidivecijfer reeds lang op zo’n 70 procent binnen zeven jaar na het uitzitten van de straf. Voor zulke cijfers zou elke andere instelling zich diep schamen.
De gevangenis, zo stelt criminologe Simone van der Zee vast, is vandaag „een bewaarplaats voor grote groepen mensen die we om wat voor reden dan ook niet in de samenleving willen hebben”. Ons huidige detentiesysteem is gebaseerd op het beginsel van uitsluiting.
Inmiddels is er sprake van een wereldwijde beweging die zoekt naar alternatieven en pleit voor herstelrecht (”restorative justice”). Dat ziet misdaad niet primair als een wetsovertreding, maar als een inbreuk op sociale relaties en gemeenschappen. In zekere zin wordt een misdaad hier teruggegeven aan de samenleving. Kenmerkend is een focus op de persoonlijke en relationele wonden die zijn opgelopen bij een criminele gebeurtenis, op de morele, financiële en juridische verplichtingen van daders, en op het engagement van alle betrokkenen bij een antwoord op een misdrijf. Aan dit herstelrecht ligt een geloof in verandering van de dader ten grondslag. Niet zelden is dat een contra-intuïtief geloof.
Maar wie de recente literatuur over herstelrecht volgt, constateert ook een zekere voorzichtigheid bij de pleitbezorgers ervan. Men geeft toe dat herstelrechtelijke antwoorden niet altijd mogelijk zijn. Bovendien heeft het recht ook een zekere rituele dimensie. De „kernfunctie van het recht”, zo schrijft de rechtsfilosofe Dorien Pessers, „is ordening van sociale verhoudingen teneinde conflicten te voorkomen of te beslechten.” Deze formalisering en ritualisering is er dus niet ondanks, maar als antwoord op het ervaringsgegeven dat mensen emotionele, wispelturige, vergeetachtige en soms ook gevaarlijke wezens zijn. Daarom is het „teruggeven aan de samenleving” van conflicten niet altijd een goed idee – en dat is ook een van de redenen dat herstelrechtelijke praktijken onder auspiciën van onpartijdige vertegenwoordigers van de rechtsstaat moeten blijven staan.
Benno L.
Laat ik een voorbeeld noemen dat zowel de mogelijkheden als de dilemma’s van herstelgerichte begeleiding van ex-gedetineerden goed illustreert. Half februari maakte burgemeester Lenferink van Leiden bekend dat de voor ontucht veroordeelde zwemleraar Benno L. na het uitzitten van zijn straf in Leiden onderdak had gevonden in een seniorenflat. Lenferink had de huisvesting in stilte laten geschieden omdat, zo lichtte hij toe, „dit onderwerp zich in Nederland behoorlijk in de taboesfeer bevindt.” Het weekend daarop verzamelde zich bij de woning van L. een woedend publiek, dat dreigde het heft in eigen hand te nemen. Er was ook een demonstratie, waarbij moeders te zien waren met buggy’s en kinderen die door hun ouders waren uitgerust met posters van de zwemleraar met een balkje voor zijn ogen en een streep door het logo van de PvdA, de partij waarvan Lenferink lid is. Verder was er een opmerkelijke rol voor de Raad van Kerken in Leiden. Die heeft de burgemeester aangeboden te helpen door een kring van kerkleden te vormen die L. voorlopig gaan begeleiden wanneer hij zijn flat verlaat.
Ik denk dat deze casus ons midden in de werkelijkheid plaatst en ons uitdaagt. Ik noem drie kwesties die vele open vragen opleveren.
Om te beginnen is het activisme tegen de ‘slechte ander’ nogal typerend voor deze tijd, waarin wantrouwen jegens autoriteiten en deskundigen en tegen de formele procedures van de rechtsstaat dominant is. Er lijkt sprake van een volledige omkering van de schema’s uit de roerige jaren zestig. Was het activisme van destijds met slogans als ”Verboden te verbieden” en ”Weg met alle taboes” gericht tegen de moraal en de wet, vandaag lijkt de wet juist niet streng genoeg en wordt de correcte toepassing van de wet in naam van de morele verontwaardiging veroordeeld als wereldvreemd of een slag in het gezicht van (potentiële) slachtoffers.
De seculiere, postchristelijke moraal is vandaag strenger en rigider dan de christelijke moraal die begrippen als barmhartigheid en vergeving hanteerde. Er is wel gesproken van „averechtse rebellie.” Dat maakt dat het vandaag moed vergt de rechtsstaat te verdedigen en de morele verontwaardiging te beteugelen. Lenferink en de Raad van Kerken toonden die moed. Zij wisten nog dat het morele oordeel over een mens iets anders is dan een juridisch vonnis, zelfs al is het levenslang of zelfs de doodstraf. Een definitief oordeel over een mens gaat ons menselijk vermogen te boven.
Het kind
Voor de tweede kwestie die ik aan de orde wil stellen, moet ik terugkomen op wat ogenschijnlijk een detail lijkt in mijn weergave van de feiten rond de huisvesting van Benno L.: het feit dat er kinderen meeliepen. Als politiek filosoof ben ik door zo’n detail meteen gealarmeerd, want ik weet dat het inzetten van kinderen altijd een teken aan de wand is. Opvoeden, zo schrijft de filosofe Hannah Arendt, is enerzijds kinderen tegen de wereld beschermen, en anderzijds de wereld tegen de kinderen beschermen. Kinderen hebben volgens haar het recht verschoond te blijven van politiek.
Wat de Fransen het ”jeunisme” noemen –kinderen voortdurend om hun mening vragen over allerlei maatschappelijke en politieke kwesties– duidt op een crisis van de democratische politiek. Het is een signaal dat volwassenen de verantwoordelijkheid van het burgerschap niet meer willen nemen omdat ze de wereld zelf niet meer begrijpen, zich er niet meer thuis voelen en daarom samen met hun kinderen en met kinderlijke morele schema’s op zoek gaan naar ‘slechte mensen’ aan wie het ongenoegen kan worden toegeschreven.
Niet wij, maar wel onze kinderen hebben echter recht op een bestaan zonder politiek. En de volwassen politiek vindt op haar beurt steun bij onze rechtsstaat. Want zoals we weten, en zoals ook de Rooms-Katholieke Kerk de laatste tijd hardhandig heeft geleerd, juist wanneer het om de schending van kinderen gaat, kan elk conflict gemakkelijk escaleren en volledig onbeheersbaar worden; juist op die momenten is de rechtsstaat de mast waaraan wij ons zoals Odysseus kunnen vasthouden.
Zichtbaarheid
Tot slot: een van de theologische redenen waarom de christelijke kerken traditioneel een zorgplicht jegens gedetineerden hebben aanvaard en gekoesterd, is een zekere elementaire solidariteit die wij als feilbare en falende mensen voelen met gedetineerden. Iemand die naar het oordeel van de rechter een wandaad heeft begaan, is nog steeds een van ons, een gevangene of ex-gevangene is geen vreemdeling, maar blijft bij de kerk horen. De kerk is geen gemeenschap van heiligen, laat staan een ”heilige rest” in een vijandige of zondige omgeving, maar een vrijwillig verband van feilbare mensen met een hunkering naar rechtvaardigheid, heelheid en een nieuw begin. De grens tussen gewone burgers en gedetineerden is poreus en doorlaatbaar. Daarom is er een band en een reddingsboei tussen de samenleving en haar schipbreukelingen.
Zou het kunnen zijn dat deze band in een postchristelijke samenleving minder hecht wordt? In een land als Nederland lijkt de maatschappelijke en politieke behoefte aan een duidelijke scheidslijn tussen wetsgetrouwe burgers en zogenoemde criminelen al een aantal jaren groeiende. De uit de Verenigde Staten geïmporteerde praktijken van naming-and-shaming van ex-gedetineerden beginnen ook ons land te bereiken. De behoefte aan een zichtbaarheid van de straf lijkt terug van weggeweest, bijvoorbeeld in het voorstel van een paar jaar geleden om mensen tijdens hun taakstraf te verplichten een oranje hesje te gaan dragen. Dit idee is alleen maar te legitimeren wanneer publieke vernedering als vorm van vergelding opnieuw als doel van de straf wordt geïntroduceerd.
Maar misschien vraagt ook herstelgericht werken vandaag om een eigen soort openbaarheid. ”Boeten” betekent Bijbels gezien immers niet zozeer een intieme worsteling met een schuldgevoel of wachten op vergeving, maar een sociale activiteit van actief herstellen en repareren (zoals in de uitdrukking ”netten boeten”).
De auteur is universitair docent wijsbegeerte en bijzonder hoogleraar vraagstukken geestelijke verzorging in justitiële inrichtingen aan de Tilburg School of Catholic Theology. Dit artikel is een bewerking van de lezing die hij vandaag hield op een publieksdag in Tilburg over geestelijke verzorging in justitiële inrichtingen.