Nalatigheid in WRR-rapport laakbaar
Ondanks de knappe en waardevolle informatie van de WRR in zijn recente rapport ”Waarden, normen en de last van het gedrag”, wordt de maatschappelijke discussie onder de maat gediend, vindt dr. R. Seldenrijk
. Bij waarden en normen -en liefst in deze volgorde- gaat het om meer dan ”Fatsoen moet je leren”. Dat blijkt wanneer we kennisnemen van het waardevolle en tegelijk teleurstellende rapport ”Waarden, normen en de last van het gedrag” van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). De waarden van mensenleven, gezondheid en gezondheidszorg vormen geen item, terwijl volgens L. Kolakowski „het loslaten van het principe van de absolute en onvervangbare waarde van elk mensenleven culturele zelfmoord” is.
Helaas is mijn reactie op dit omvangrijke werk er een van teleurstelling. Met de „Umwertung aller Werte, een radicale subjectivering en relativering van elke publieke moraal, in het bijzonder de christelijke”, zoals de filosoof Friedrich Nietzsche (1844-1900) het heeft verwoord (pag. 28), maakt de WRR zich los van de al even bekende grondfilosoof van de westerse cultuur en westerse traditie, de kerkvader Aurelius Augustinus (354-430).
Taakopvatting
De postmoderne medeburger kan er voor de oplossing van de huidige cultuurcrisis zijn voordeel mee doen deze postklassieke denker als gesprekspartner in de maatschappelijke discussie te betrekken. Hij slaagde erin de bestaande positieve Grieks-Romeinse deugden als waarde ter sprake te brengen door ze in christelijke zin te interpreteren. Augustinus is voldoende pedagoog om in alle nuchterheid te beseffen dat de hoogste waarde nooit direct en onmiddellijk valt te bereiken, maar hij brengt wel koers aan in de aanhoudende strijd tussen goed en kwaad, ook in een door de WRR genoemde fragmentering van de moraal (pag. 27).
Mij valt op dat het rapport geen melding maakt van de publicatie van dr. ir. J. van der Graaf (red.), ”Normen op hun waarde geschat - bijdrage aan de maatschappelijke bezinning in tien essays” (uitg. Groen, Heerenveen, 2003), noch van een van de auteurs van dit boek. Derhalve is het hierin vervatte gedachtegoed niet wetenschappelijk gewogen in het rapport van de WRR, terwijl deze publicatie een maatschappijbrede (nota bene) analyse geeft vanuit „specifieke problemen of probleemgebieden waarop bepaalde, nader gespecificeerde waarden betrekking hebben”: die zouden volgens de WRR zinvol zijn voor een algemeen overheidsbeleid (vgl. pag. 66, conclusie 6).
Echter, de teneur van het rapport van de WRR (vgl. par. 8.7) is: Ieder heeft het recht te doen wat hij wil, zolang de wet het maar niet verbiedt. Daarbij moet de overheid de waarde van de democratische rechtsstaat bewaken en de publieke moraal ondersteunen. Een derde taak is het versterken van de tertiaire taken (= bijdrage aan sociaal gedrag en publieke moraal) van instituties zoals scholen, media en maatschappelijke organisaties: zij zijn als werkplaatsen voor waarden, normen en gedrag.
De WRR pleit bij de media voor doorzichtige systemen van zelfevaluatie. De overheid mag onder geen beding waarden en normen dwingend opleggen en ze mag zelfs scholen niet verplichten tot lessen in waarden en normen: deze komen als vanzelf uit de samenleving voort, er is niets aan de hand.
Voor wie onze samenleving doorschouwt en de constatering van de WRR (pag. 72) -een sinds 1970 groeiend aandeel, inmiddels tweederde, van de bevolking ziet dat opvattingen over gedrag en zeden achteruitgaan- serieus neemt, is dit een volkomen onterecht en zeer teleurstellend resultaat.
Misvattingen
Een boek als ”Deugdelijk leven - een inleiding in de deugdethiek” (uitg. SUN, Nijmegen 2003) van prof. dr. P. J. M. van Tongeren (geb. 1950) wordt in de literatuurlijst genoemd. Toch maakt de WRR bij zijn definiëring van waarden en normen geen gebruik van diens heldere cultuurfilosofische fundering van waarden, normen en deugden met het oog op de problemen van onze tijd (o.a. hfdst. 2). Het boek wordt op pag. 145 genoemd. Hoewel de hoogleraar wijsgerige ethiek in zijn waardevolle boek een neutrale invulling aan waarden, normen en deugden geeft, is voor de WRR één ding duidelijk: „Ze vragen héél veel van mensen, veel meer dan waar burgers in enige samenleving toe kunnen worden verplicht.”
Dit is een teleurstellende ideologische misvatting en cultuurhistorische -dus wetenschappelijke- onzin. Denk bijvoorbeeld aan de genoemde alomvattende betekenis van het werk van Augustinus voor onze westerse cultuur en de geschiedenis van deze cultuur.
Wellicht is dit ook hét argument waarom ”Waarden, normen en de last van het gedrag” niet echt zal bijdragen aan oplossing van de problemen van onze tijd. Waarom het dat zelfs niet zal kúnnen, door gebrek aan een fundamentele bron! Het kabinet zij gewaarschuwd. Helaas.
De geconstateerde omissie of nalatigheid in het volledig negeren van de essaybundel ”Normen op hun waarde geschat” is opvallend. Tijdens het congres naar aanleiding van deze bundel, op 11 september in Hardinxveld-Giessendam, was een afgevaardigde van de WRR aanwezig en deze ging met de essaybundel naar huis. De nalatigheid valt temeer op daar de opdracht van het kabinet aan de WRR was gericht op fundamentele waarden die onze sámenleving binden. Nog opmerkelijker wordt dit daar de WRR in de aanbiedingsbrief aangeeft de probleemstelling te hebben verruimd tot ook de gedragscomponent van de waarde- en normenproblematiek: de „last” van het gedrag is zelfs in de titel van het rapport terechtgekomen.
De genoemde nalatigheid lijkt zelfs wetenschappelijk onjuist en laakbaar als we de adviesaanvraag van 8 november 2002 van de minister-president serieus nemen. Ter aanvulling op de door hem onderkende brede expertise van de WRR stelt hij namelijk expliciet: „Tegelijkertijd verzoekt het kabinet u bij de opstelling van het advies optimaal gebruik te maken van elders aanwezige bijzondere expertise en ervaring…”
Ondanks de knappe en waardevolle informatie van de WRR in ”Waarden, normen en de last van het gedrag” wordt de maatschappelijke discussie onder de maat gediend. Dat is teleurstellend! Teleurstellend, omdat de overheid een breder perspectief op de onthechtingssamenleving ontbeert.
Prof. dr. R. Kuiper (geb. 1954) constateert bij de aanvaarding van het lectoraat sociaal werk (31 oktober 2003 te Zwolle) dat de sociale en culturele onthechting leidt tot verlies van cohesie, identiteit, stabiliteit en toekomstperspectief en daarmee tot aantasting van de kwaliteit van de samenleving. Hij noemt twee fundamentele manieren voor samenlevingsherstel, twee cultuurparadigma’s. Het eerste is hervorming, dat wil zeggen veranderen in aansluiting op wat er al is: een ontspoorde situatie moet weer op orde worden gebracht. Het tweede is radicaler: ingrijpen is een vorm van veranderen die -vanuit een visie op de gewenste ontwikkelingsrichting- ingaat tegen hetgeen er is: weerspreken van autonomie-idealen, versterken van relatienetwerken en een gemeenschappelijk zinperspectief. Daarbij moeten we de lat niet te hoog leggen. Wél moeten we erkennen dat een samenleving niet kan bestaan zonder gemeenschappelijk samenlevingsideaal; dat kan mechanismen van rassenscheiding, uitsluiting en criminalisering overstijgen.
Perspectief of ondergang
De gesuggereerde systematische analyse van de waarde- en normenproblematiek mocht van de WRR worden verwacht. Er is echter sprake van een mogelijk onbewust en toch vooropgezet oordeel in de vorm van een waarderelativisme: Nederland is altijd een tolerant landje geweest. De Poolse humanistische cultuurfilosoof Leszek Kolakowski (geb. 1927) schrijft in zijn boek ”Over het alledaagse leven” (uitg. Boom, Amsterdam 2000) een essay over tolerantie. Daarin stelt hij zich teweer tegen waarderelativisme. In de oorspronkelijke betekenis gaat het bij tolerantie om verdragen zonder te worden beschadigd: zoals we tolerant kunnen zijn voor schadelijke medicijnen.
In onze hedonistische cultuur heeft niets meer betekenis en gaat het om tolerantie in de zin van onverschilligheid. Volgens Kolakowski kan de lof des gewelds niet worden bestreden met „de lof der algehele onverschilligheid”, waarbij niemand meer ergens in gelooft, waarbij het niemand meer ergens om gaat, als het leven maar leuk is. Dát is het resultaat van waarderelativisme en dit werkt normvervagend. Het waarderelativisme is ingevoerd door de sofisten (5e eeuw v. Chr.), die het erom ging gelijk te kríjgen, los van de waarheid. Nietzsche voelde zich met hen verwant. Ze zijn evenwel een steen des aanstoots voor filosofen zoals Plato (427-347): hun gaat het om het gelijk hébben, om de wáárheid en om een deugdethische fundering van het gedrag. Hervormen en ingrijpen, zegt Kuiper. Ethiek is de systematische bezinning op het verantwoord handelen.
Tot besluit constateert de WRR terecht dat Nederland „een zeer lange traditie heeft in het omgaan met verschillen in religie, levensovertuiging en daarmee verbonden waarden en normen” (pag. 272). De Rotterdamse humanist Desiderius Erasmus (1467-1536) wordt geëerd als de bron van deze traditie. De WRR suggereert een voortzetting van die traditie, maar heeft zich erbuiten geplaatst door zijn visie los te maken van religie en levensovertuiging. Ook van die van Erasmus, want de vroege humanistische stroming binnen onze westerse cultuur droeg een onmiskenbaar christelijk karakter. Daar deze elementen in het rapport ontbreken en het verband tussen religie en moraal wordt genegeerd, hangen ook de laatste regels van het waardevolle en tegelijk teleurstellende rapport van de WRR in de lucht: „Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.” Die gulden regel heeft ook voor de eenentwintigste eeuw nog niets van zijn geldigheid verloren, aldus de WRR.
Deze regel -die de WRR aan de Amsterdamse humanist Dirk Volkertsz. Coornhert (1522-1590) toeschrijft- komt uit Matthéüs 7:12 en Lukas 6:31 en is niet los van zijn oorsprong te koop. Met deze woorden uit de Bergrede mobiliseert Jezus mens en samenleving voor het Evangelie van Zijn Koninkrijk. Dan is het gedrag van mensen geen last, omdat het wordt gekenmerkt door zorg en aandacht als kerndeugden en de bereidheid tot daadwerkelijke solidariteit: Ieder mens mag er zijn!
Dit kenmerk is het hart van een humane samenleving. Dát is naar het voorbeeld van de barmhartige Samaritaan (Lukas 10:25-37). In het laatste oordeel zijn déze werken van barmhartigheid volgens Jezus allesbeslissend (Matthéüs 25:31-46)! Daarom wordt Augustinus niet moe telkens weer Romeinen 5:5 te citeren: De ware deugd is een vorm van goddelijke liefde, die de Heilige Geest in onze harten geeft om de strijd tegen de vijand te kunnen aangaan (vgl. Efeze 6:10-20). Echter, in de ’zwarte handel’ verkregen maakt deze gulden regel het levensschip van mens en cultuur stuurloos en rijp voor de ondergang. Mens en samenleving kunnen niet zonder geloof: „Indien de openbaring ontbreekt, verwildert het volk” (Spreuken 29:18).
De auteur is directeur van de Nederlandse Patiënten Vereniging en docent ethiek.