Waakzaam zijn
1 Thess. 5:6b
„Laat ons waken, en nuchteren zijn.”
Wij mogen zeker niet zorgeloos zijn, ons niet overgeven aan geestelijke luiheid en ijdelheid. Wij moeten onze wacht niet verlaten, maar voortdurend waken tegen de zonde en de verzoeking daartoe. Over het algemeen zijn de mensen te zorgeloos voor hun verplichtingen en te onoplettend tegenover hun geestelijke vijanden. Zij zeggen: „Vrede en geen gevaar!” Maar terwijl zij in het grootste gevaar zijn, sluimeren de kostbare ogenblikken weg waaraan hun eeuwigheid hangt, brengen die door in ijdele dromen, en hebben niet meer gedachten of zorg voor een andere wereld dan mensen die vast in slaap zijn. Zij beschouwen de dingen van de andere wereld in ’t geheel niet omdat zij diep in slaap zijn, of zij beoordelen ze geheel verkeerd omdat zij dromen. Maar laat ons waken en ons gedragen als mensen die wakker zijn en op wacht staan. Laat ons ook nuchter zijn; gematigd en ingetogen. Laten wij onze natuurlijke begeerten en verlangens naar de aardse dingen binnen de behoorlijke perken houden. Nuchterheid is gewoonlijk de tegenstelling van overdaad in eten en drinken en wordt hier bepaald tegenover dronkenschap gesteld, maar ze strekt zich ook uit tot alle aardse dingen. Zo waarschuwde onze Zaligmaker Zijn discipelen: „En wacht uzelven, dat uw harten niet te eniger tijd bezwaard worden met brasserij en dronkenschap, en zorgvuldigheden dezes levens, en dat u die dag niet onvoorziens overkome” (Luk. 21:34).
Matthew Henry predikant te Chester (”Verklaring Nieuwe Testament”, 1714)