Een vriend bij nacht
1 Thess. 5:2
„De dag des Heeren zal komen gelijk een dief in de nacht.”
Gods kinderen waren kinderen des daags, want de Morgenster was over hen opgegaan, ja, de Zon der gerechtigheid had hen beschenen met genezing onder zijn vleugels. Zij verkeerden niet langer in de duisternis van het heidendom, noch onder de schaduwen der wet, maar onder het Evangelie, dat het leven en de onverderfelijkheid aan het licht bracht (2 Timotheüs 1:10). Hun grote voordeel was dat die dag hen niet als een dief zou bevangen. Het zou tenminste hun eigen schuld zijn, indien zij door die dag overvallen werden. Zij waren behoorlijk gewaarschuwd en hadden overvloedige hulp verkregen om tegen die dag te voorzien en te mogen hopen met vertroosting en vertrouwen voor de Zoon des mensen te zullen staan. Het zou zijn een tijd van verkoeling (van verfrissing) voor het aangezicht des Heeren, waarin zij die Hem verwachten zonder zonden, zullen openbaar worden tot zaligheid. Die dag zal dus tot hen komen als een vriend bij dag en niet als een dief in de nacht.
Naar aanleiding van hetgeen hij gezegd heeft, geeft de apostel vermaningen tot verscheiden nodige deugden. Deze deugden zijn onderscheiden van, maar nauw verbonden met elkaar: waakzaamheid en nuchterheid. Want aangezien wij aangevochten worden door zo veel verzoekingen tot onmatigheden en buitensporigheden, moeten wij nuchter blijven. Anders zullen wij niet waakzaam zijn. Als wij ons nuchter houden, zullen wij lang kunnen waken.
Matthew Henry, predikant te Chester
(”Verklaring Nieuwe Testament”, 1714)