„Pittig jaar” voor Gereformeerde Bond
PUTTEN. Hoe om te gaan met de toenemende verscheidenheid binnen de hervormd-gereformeerde beweging? Wat is de rek en wat zijn de grenzen van de hervormd-gereformeerde verscheidenheid?
Deze vragen wierp ds. A. J. Mensink, voorzitter van de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk, donderdagmiddag op tijdens de jaarvergadering van de Gereformeerde Bond in Putten.
In zijn openingswoord benoemde ds. Mensink de worsteling over de koers van de Bond. „De Gereformeerde Bond heeft een pittig jaar achter de rug. Pittig vooral waren de discussies die in de media ontstonden met en over de GB als het gaat over de koers ten aanzien van Israël en over het geestelijk leidinggeven aan de gemeenten.”
De predikant uit Krimpen aan den IJssel wees ook op de verontrustende jaarcijfers binnen de Protestantse Kerk: verlies van tienduizenden leden en teruggang van het aantal predikantsplaatsen. Naar de mening van de GB-voorzitter zijn die cijfers een uiting van een dieper liggend slijtageproces. „Deze cijfers vertonen niet alleen sociologische kanten, maar een geestelijk aspect omdat er immers sprake is van een ontbindingsproces, een geest van ongeloof die vreet aan de gemeente.”
Twee lijnen
In verband met het jaarthema ”horig en mondig” sprak ds. Mensink over gehoorzaamheid. „Hoe kunnen we in een tijd van opperste mondigheid de horigheid aan God en Zijn Woord bewaren? Deze vragen houden nauw verband met wat nu de eigenlijke missie is van de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk.” De predikant neemt twee opvattingen waar. Enerzijds zijn er die de Gereformeerde Bond zien als een instantie die de wacht moet houden bij de hervormd-gereformeerde wijze van gemeente-zijn. Anderen beschouwen de Bond vooral als een vernieuwingsbeweging, waarvan de leden de talenten uit eigen traditie verkregen niet moeten begraven in een gefixeerde „Bondscultuur”, maar eerder moeten besteden of investeren in een dynamische tijd. Ook al zou dat betekenen dat standpunten moeten worden opgegeven met betrekking tot de vrouw in het ambt en het zingen van gezangen.
Over het grondige bezinningsproces binnen de GB zei ds. Mensink: „Is onze gereformeerde identiteit een paragraafnummer, of is die identiteit het gebinte van het beleidsplan?” Naar zijn diepste overtuiging moet de gereformeerde belijdenis richtinggevend zijn.
Dertigers
Drs. P. J. Vergunst ging met de leden in gesprek over de problematiek van „de dertigers in de kerk.” De algemeen secretaris van de GB wilde de groep niet problematiseren en vermeed daarom de term ”dertigersproblematiek”, maar bepleitte wel de noodzaak van bijzondere aandacht voor de dertigers. Omdat deze leeftijdscategorie heel bewust in het leven staat en vaak andere keuzes maakt, is het raadzaam dat kerkenraden zich bezinnen deze groep bij de kerk te behouden.
Naar aanleiding van een vraag over het tussentijds terugtreden van dr. M. van Campen, zei het hoofdbestuur dat zijn visie op Israël ongewijzigd is. De officiële visie van de GB over Israël was te vinden in het orgaan De Waarheidsvriend. Daar werd door de jaren heen de vervangingstheologie afgewezen. De GB blijft de Protestantse Kerk oproepen oog te hebben voor de bijzondere plaats van Israël. Gevraagd naar een standpunt over het initiatief van ds. A. Schroten uit Leerdam (het samenstellen van een bundel liederen voor de eredienst) antwoordde ds. Mensink dat dit project buiten het hoofdbestuur valt. De Gereformeerde Bond, die vanuit de eigen traditie is gehecht aan psalmzingen, wil geen initiatiefnemer zijn op het gebied van gezangenbundels. Naar aanleiding van de opdracht ”Herziening van de psalmberijming van 1773” antwoordde het hoofdbestuur dat de proeven niet voldeden aan de verwachtingen en dat het hoofdbestuur zich genoodzaakt zag inzake de herziening/hertaling van de psalmberijming van 1773 „een stap terug te doen.”
Gehoorzaamheid
In zijn referaat ”Gehoorzaamheid, een vergeten hoofdstuk in ons kerkboek!?” wees hoofdbestuurslid ds. C. H. Hogendoorn uit Oud-Beijerland op de toenemende moeilijkheden die mondige gemeenteleden hebben met gehoorzaamheid. De predikant wees er onder meer op dat de doop niet alleen beloften inhoudt, maar ook de eis tot gehoorzaamheid kent. Dit element verdient volgens hem meer aandacht in de christelijke gemeente.
Ds. Hogendoorn vindt dat de GB zich de „ernstige vraag” moet stellen of vanwege de ongehoorzaamheid het oordeel Gods zou kunnen komen. „Hoe verhoudt dit horig zijn zich tot het mondig zijn? Opvallend is het dat Paulus de mondigheid heel anders omschrijft dan wat tegenwoordig onder mondigheid wordt verstaan. Volgens Paulus is degene mondig die in Christus’ liefde is geworteld en dat is iets heel anders dan de hedendaagse schijnmondigheid. De vraag is legitiem en actueler dan ooit hoe de concrete gehoorzaamheid functioneert. Onder ons heerst een zekere verlamming als het gaat om ethiek. Wij durven dikwijls geen duidelijke stelling te nemen omdat de zaak zo gevoelig ligt.”
In de verkiezing voor het hoofdbestuur werden ds. H. Liefting uit Delft (in de vacature van ds. M. van Campen) en dr. W. H. Th. Moehn uit Hilversum (in de vacature van ds. H. J. Lam) gekozen. Ds. C. H. Hogendoorn werd herkozen.