Vermoord door Hongaarse slavenarbeid
De persoonlijke familiegeschiedenis was voor dr. Robert Rozett een reden om een boek te schrijven over de Hongaarse slavenarbeiders, een vergeten hoofdstuk in de historie.
Rozetts vader was een van de Joden die door het Hongaarse leger naar het oostfront werden gestuurd om te werken. In het kantoorgebouw van het Holocaust Instituut Yad Vashem in Jeruzalem vertelt hij erover.
Al voor de Tweede Wereldoorlog waren er arbeiders nodig in het leger van Hongarije. Maar vanaf 1939 veranderde de situatie. Hongaren vonden dat sommige mensen het niet waard waren om te vechten in het leger. Zij moesten dienen als dwangarbeiders. Het leger had na augustus 1941 de mogelijkheid om alle Joodse mannen tussen de 18 en de 42 op te roepen voor de ”Arbeidsdienst”.
Er werden overigens ook andere groepen tewerkgesteld, zoals zigeuners en Jehova’s getuigen.
Op zijn tafel ligt het boek ”Conscripted Slaves” (”Dienstplichtige slaven”), dat Yad Vashem vorige maand uitbracht. Het gaat over een groep waarover relatief nog weinig is gepubliceerd. Rozett besloot de persoonlijke getuigenissen van de slavenarbeiders te verwerken in zijn boek over de historie van de arbeidsdienst.
„In totaal waren er ongeveer 100.000 slavenarbeiders. Vanaf 1942 stond het Hongaarse leger onder Duits commando. Maar het leger had zijn eigen Hongaarse officieren. Het Hongaarse leger trok mee naar het oosten. De strijdkrachten zonden circa 45.000 man naar het oostelijk front. Ze bereikten Oekraïne, Wit-Rusland en Rusland. De rest van hen bleef in Hongarije. Zij die achterbleven hadden het minder slecht.”
De slavenarbeiders deden werk dat nu eenmaal gedaan moest worden. Ze begroeven soldaten, maakten wegen weer begaanbaar, ruimden sneeuw, legden prikkeldraad aan en moesten mijnenvelden ruimen met stokken. Het risico was dat ze erop zouden stappen waarbij ze hun leven of ledematen konden verliezen.
„Door de wijze waarop het Hongaarse leger hen behandelde, was het heel zwaar. Ze moesten bijvoorbeeld bomen hakken, met de stukken hout kilometers lang rennen – en weer terugrennen. En dat drie keer per dag. Men haalde de hele tijd wrede dingen met de slavenarbeiders uit. Soms werden ze ‘uitgeleend’ aan de Duitsers. Maar de SS had niet de bedoeling hen te doden. Ze doodden er slechts enkelen.
Enkele Hongaarse soldaten deden hun best deze mensen te beschermen. Zij behoren tot de ”rechtvaardigen onder de volkeren” (een onderscheiding die Yad Vashem geeft aan niet-Joden die Joden –hielpen– redden in de Holocaust, AM). Een van hen was minister van Defensie Vilmos Nagy de Nagybaczon. Maar het probleem was dat zijn opdrachten niet werden uitgevoerd. Hij zat in Boedapest, maar we praten over mensen die 1200, 1500 of 2000 kilometer verderop waren.
Van de 45.000 slavenarbeiders stierf 80 procent. Ze overleden door ziekten die ontstonden doordat ze te weinig te eten kregen en door de veldslagen die in de buurt plaatshadden. Ze zetten hen op de slechtste plaatsen in.”
Rozetts vader had geluk. Het leger zette hem aan het werk in het hoofdkwartier van het Hongaarse leger bij Stanislawaw (het huidige Ivano-Frankivsk) in Oekraïne. Daar konden ze zijn talenten goed gebruiken. „Mijn vader was timmerman”, vertelt dr. Rozett. „Hij werd met een aantal andere vakmensen naar het Hongaarse hoofdkwartier gebracht. Daar werd hij relatief goed behandeld. Hij was ook officier geweest in het Hongaarse leger, ondanks alle beperkingen die Hongarije de Joden oplegde. Zijn commandant behandelde hem vrij goed.”
Hij besloot zich net als vele andere Joodse dwangarbeiders aan de Russen over te geven toen die naar het westen trokken. Ze dachten dat ze dan beter behandeld zouden worden. Maar de Russen namen de Joodse slavenarbeiders krijgsgevangen en plaatsten hen tussen andere gedetineerden. Op de zorg voor krijgsgevangenen waren ze helemaal niet voorbereid. Er was onvoldoende te eten. Van de gevangenen stierf driekwart. Bij de Russen stonden de krijgsgevangenen onder aan de ladder. Maar het was niet zoals bij de Duitsers die ze op een zodanige manier gevangen hielden dat ze wel móésten sterven.”
In 1944 bezette Duitsland Hongarije. De deportaties van Joden begonnen. De slavenarbeiders werden echter niet gedeporteerd, en daarom werd slavenarbeid een middel waarmee mensen hoopten te ontsnappen. De Hongaarse legerleiding en het ministerie van Defensie weigerden namelijk deze mensen weg te zenden.
De Russen lieten niet alle krijgsgevangenen onmiddellijk vrij na de oorlog. Rozett kwam pas in 1946 terug in Hongarije, anderen keerden pas in het begin van de jaren vijftig terug. Zijn vader kon naar België emigreren, omdat hij ermee akkoord ging in de mijnen te werken. Een neef bracht hem in contact met zijn moeder in de VS. Hij vertrok in 1948 naar Amerika om te trouwen.
Daar groeide Rozett op, maar later emigreerde hij naar Israël. Hij studeerde geschiedenis, maar specialiseerde zich in Holocauststudies. Sinds 1981 werkt hij in Yad Vashem, waar hij nu directeur is van de bibliotheek.