Christelijke identiteit die ontstaat uit navolging is belangrijk cultuurmotief
Christelijke identiteit die ontstaat uit navolging kan op allerlei manieren doorwerken in de cultuur, stelt prof. dr. Roel Kuiper.
Als we iets essentieels over onszelf willen zeggen, iets karakteristieks of typerends, dan gebruiken we tegenwoordig het begrip ”identiteit”. Dat duidt op een zelfbeeld, een ‘selfie’ zogezegd, maar dan in de vorm van een verhaal over onszelf en hoe we ingebed zijn in de wereld. We proberen onszelf er allereerst mee thuis te brengen, identiteit is een oriëntatiebegrip.
Ook onder christenen heeft dit begrip carrière gemaakt. Daarachter schuilt een verlangen duidelijk te maken waar het geloof voor staat. Daarbij staat de persoonlijke band met Christus doorgaans centraal. Onze principes of wereldbeschouwingen zijn niet toereikend om te vertellen wie we zijn, het gaat om onze relatie met Christus. We spreken over onze identiteit ”in Christus”. In verband daarmee duikt het begrip ”navolging” tegenwoordig vaak op, in identiteitsdocumenten van instellingen, in de nadruk op Jezus Christus als voorbeeld voor discipelschap en in Angelsaksische ethiek die zich concentreert op de vorming van een christelijk karakter.
Ik ga op dat motief van de navolging vandaag nader in. Ik wil betogen dat het verlangen om Christus na te volgen een belangrijk correctief is op een ontwikkeling waarin christelijke identiteit opgesloten raakt in bestaande structuren, maar dat het ook kan vastlopen in vruchteloos subjectivisme, wanneer het geen verbinding weet te maken met maatschappelijke praktijken.
Ik probeer een handvol basisideeën aan te reiken en daarmee het voorwerk te doen dat ik nodig zal hebben voor het soort identiteitsstudies dat ik in de toekomst wil opzetten. In de eerste plaats is een nadere inspectie van het begrip identiteit nodig. Daarna ga ik in op maatschappelijke praktijken als ”kruispunten van identiteit”. In de derde plaats moeten we dan bezien hoe de navolging en identiteit in Christus vorm kan krijgen op zulke kruispunten. Ik eindig met een concretisering.
Oriëntatie
Wie identiteit verbindt met navolging, positioneert zich onontkoombaar in een actuele discussie over dit begrip. Je neemt dan een ”heteronoom” standpunt in: het centrum van de persoonsidentiteit bevindt zich niet in onszelf, maar buiten onszelf, in Christus. We zeggen daarmee dat identiteit een relationeel begrip is. Dat is een standpunt dat haaks staat op de autonomie-idealen van de moderniteit en op het beeld van een zelfverantwoordelijk individu dat zichzelf toebehoort, zijn eigen leven vormgeeft, en zeker niet iemands naloper is.
Maar dit beeld van de autonome mens met een afgesloten zelf die zichzelf van binnenuit begrijpt en aandrijft, werd al aan het eind van het verlichtingstijdperk aangetast. We blijken ons op zichzelf staande ik steeds maar niet te kunnen vinden en er niet in te slagen onszelf autonoom vast te stellen. Het ik ontwijkt. De mens op zichzelf blijft een mysterie voor zichzelf. We worden een ik aan een jij, zegt Martin Buber. Kinderen hechten zich aan ouders, leren gedrag door nabootsing, nemen rollen over van opvoeders en reageren op de reacties die hun gedrag oproept. De mens is een antwoordwezen.
Vanuit dit heteronome verstaan van ”identiteit” is de stap naar navolging niet ver meer. Niet wij moeten onszelf uitvinden, maar Christus vormt Zijn volgelingen naar Zijn beeld en geeft hun een nieuwe identiteit. Alleen dat geeft hun een georiënteerd bestaan.
Deze betrekking op God en Christus uit zich ook in de betrekking op anderen en op de wereld. We gaan op zoek naar een nadere bepaling van de navolging als cultuurmotief. Maar eerst staan we nader stil bij die cultuur zelf en de maatschappelijke praktijken daarin. Hoe lenen die zich als toepassingsgebied voor identiteit in het algemeen en christelijke identiteit in het bijzonder?
Kruispunten
Onze identiteit wordt gevormd binnen een verscheidenheid aan contexten, waarbij sommige fundamenteel zijn (primaire identiteit) en andere meer als toepassingsgebied fungeren (secundaire identiteit). Maatschappelijke praktijken zijn een voorbeeld van zo’n toepassingsgebied. Ze vormen de omgevingen voor professioneel, functioneel of maatschappelijk handelen. Daarbij leggen mensen hun primaire persoonlijke identiteit niet af. Dit is de identiteit die is gevormd in wisselwerking met anderen, onze opvoeders en verwanten. Daar worden onze opvattingen gevormd, ons zelfbeeld en ons Godsbeeld. Maatschappelijke praktijken zijn dan ook culturele kruispunten van identiteit, waarop meerdere contexten elkaar tegenkomen.
Maatschappelijke praktijken zijn per definitie spanningsvelden als het gaat om het tot uitdrukking brengen van christelijke identiteit. De spanning verhevigt wanneer die praktijken seculariseren. Dat secularisatieproces is echter nooit een gelopen race. Handelingspraktijken zijn altijd normatief geladen. De vraag wat goed en juist, wat professioneel en verantwoord is, kan niet worden ontlopen en vraagt om invulling vanuit dieper liggende overtuigingen. Daarom bieden maatschappelijke praktijken aanknopingspunten voor een verbinding met christelijke inzichten en blijven ze open voor de navolging van Christus.
Dat klinkt heel wat bescheidener dan de uitspraak dat christenen helpen het Koninkrijk van God op te richten of de heerschappij van Christus op alle terreinen van het leven tot uitdrukking te brengen. Het gaat om een weg, zonder dat het doel al vaste contouren heeft. Navolging duidt op een openheid voor nieuwe mogelijkheden, een reis, samen met anderen. Dat lijkt een beperkt motief tot cultuurvorming, maar dat is slechts schijn, zo wil ik nu laten zien aan de hand van het denken van Dietrich Bonhoeffer en Herman Bavinck.
Cultuurmotief
Een belangrijke vraag is of de navolging van Christus nieuw zicht op een bestaan in de wereld met anderen geeft dan wel leidt tot een vorm van discipelschap die zich afzijdig houdt. Bonhoeffer legt in zijn boek ”Navolging” (1937) veel nadruk op de radicaliteit van Jezus’ oproep Hem te volgen. Hij vraagt gehoorzaamheid en die brengt onherroepelijk een breuk met de wereld. De kerk is als een ”verzegelde trein in vreemd land”. Bonhoeffer is zich ervan bewust dat hij met dit beeld een grote spanning oproept. Hij vraagt zich af wat deze oproep tot navolging kan betekenen voor „arbeiders, zakenlieden, boeren en militairen.” De navolging moet wel gestalte krijgen in het dagelijks leven, maar de vraag hoe dat moet ”benauwt” hem. Hij is bang dat de radicaliteit ervan tot tweespalt kan leiden. De navolging is bij Bonhoeffer onbedoeld toch een uittocht uit het dagelijks leven, geen contextualisering van het geloof.
In 1918, drie jaar voor zijn dood, schreef Bavinck een belangrijk opstel, ”De navolging van Christus en het moderne leven”. Hij heeft daarin een eigen toon gevonden om te spreken over Christus en cultuur, en we doen er volgens mij goed aan opnieuw naar hem te luisteren. Dicht bij Christus blijven is volgens hem de eerste opgave, maar niet de enige. Het gaat wel degelijk ook om de invloed van het Evangelie op de wereld, omdat ook die betrokken wordt in de verlossing en het heil.
Voor Bavinck leidt navolging niet tot een opzettelijke breuk met de cultuur, laat staan met de scheppingsorde. Het bestaan van arbeiders, zakenlieden, boeren en militairen benauwt hem niet, zoals Bonhoeffer. De cultuur kan niet geheel omgevormd worden, maar wie gericht is op het goede kan veel bereiken, omdat elementen uit de cultuur uiteindelijk te danken zijn aan de „algemene goedheid van God.” Hij spreekt onbekommerd over het „krijgsgevangen” maken van iedere gedachte, om die te brengen onder de gehoorzaamheid aan Christus. Daarbij is hij niet uit op een christelijk activisme, maar wijst hij juist op de betekenis van ”passieve deugden”. Dat is een belangrijke aanvulling, zelfs correctie op de greep naar een christelijke cultuur van Abraham Kuyper.
Bonhoeffer en Bavinck leren ons dat contextualisering niet mag uitlopen op aanpassing van christenen aan de cultuur. Dan zouden ze hun eigenheid, hun identiteit in Christus verliezen. Maar dit risico is er ook in de cultuurbenadering die gericht is op het voortbrengen van een afgezonderd christelijk cultuurleven. Christenen kunnen zich nestelen in de cultuur als ieder ander. Secularisatie doet zich ook voor binnen de verzuilde kaders van christelijke organisaties. Echte navolging leidt ons weg uit de comfortzones van het leven en steekt dieper af door ons daadwerkelijk te laten ervaren wat het is een leerling van Jezus te zijn. In die wereld vinden ook christenen hun identiteit gaandeweg.
Spanning
Maar hoe wordt de weg van de navolging daarin concreet? De Franse protestantse filosoof Paul Ricoeur (1913-2005) heeft ons op dit punt verder geholpen door twee ‘polen’ in ons besef van identiteit te onderscheiden: ”idem-identiteit” (Engels: ”same”) en ”ipse-identiteit” (Engels: ”self”) . Idem-identiteit duidt op de min of meer stabiele patronen waaraan mensen in een sociale omgeving herkenbaar zijn. Ipse-identiteit is een ander woord voor het ”zelf”, dat zich bijvoorbeeld laat zien in de manier waarop iemand zijn woord houdt en daarin betrouwbaar is.
Wie scherp toeziet op het onderwijs van Jezus, ziet dat Hij de spanning tussen idem en ipse opvoert zonder een van beide op te heffen. Hij maakt het gewicht ervan voelbaar in de zelfconfrontatie die deze gelijkenissen beogen. Deze spanning werkt toe naar de roeping, waarin alles in één beweging wordt betrokken op een nieuwe werkelijkheid. Navolging begint bij de gevoeligheid voor wat een roeping kan zijn in de omstandigheden van ons leven. Er is een nieuwe generatie christenen die dit herkent en aftast. Zij wil op een nieuwe manier christelijke identiteit contextualiseren in missionaire activiteiten, door niet weg te trekken uit moeilijke wijken, door uit te reiken naar de naaste in nood en zo trouw te zijn aan het Evangelie. Maar alle maatschappelijk optreden vraagt steeds weer om coördinatie en toerusting en dus vormen van organisatie.
Dat gaat nooit zonder spanningen. Er is een onvermijdelijke spanning tussen idem en ipse, tussen de identiteit van het karakter dat we willen tonen en de verantwoordelijkheid die elke dag nieuw is. In de kerk hebben we hier een woord voor: belijden. Belijden is het bevestigen van de waarheid, maar ook het uitkomen ervoor in nieuwe situaties. Er moet soms worden losgelaten om door te kunnen gaan, maar we borduren ook altijd voort op de weg die al is afgelegd. Deze spanning tussen idem en ipse geeft volgens Ricoeur daarom stof voor verhalen. Wat er al belijdend in ons leven en met ons leven gebeurt, brengen we thuis in een verhaal, waarmee we ons kunnen identificeren.
Na het formatieve moment van de roeping komt het constructieve moment, de toepassing, het contextualiseren van geloof in maatschappelijke praktijken. Daarin moeten christenen karakter tonen door te volharden op de weg van Christus. Denk aan beroepsomgevingen (die steeds meer in de greep raken van voortgaande professionalisering en standaardisering van het handelen, en lijden aan erosie van beroepswaarden), institutionele omgevingen (wat is het richtinggevend motief?) en het publieke domein (christelijke identiteit heeft de kwaliteit om bij te dragen aan de samenleving).
Het geloof moet zich op deze terreinen verhouden tot een (post-)seculiere wereld. Maar het kan er ook iets brengen dat daarin is gaan ontbreken. De wereld blijft scheppingswerkelijkheid, invalspoort voor het heil. In zo’n wereld kan het begrip identiteit gemakkelijk een verdiepte religieuze betekenis krijgen, een weg naar geloof. Die openingen doen zich voor, op de werkvloer, op de universiteit, binnen de zorg en het onderwijs.
Plotseling passeert Jezus en kan het moment daar zijn, overal kan de weg van Christus zichtbaar gemaakt worden. Pessimisme en berusting in eigen zwakheid of machteloosheid maken dat je daar blind voor bent. Een besef van roeping, toerusting en contextgevoeligheid helpen je om te zien waar de weg begaanbaar is en wij moeten volgen.
Dit artikel is een redactionele bewerking van de rede die de auteur woensdag hield ter aanvaarding van zijn ambt als buitengewoon hoogleraar christelijke identiteit in maatschappelijke praktijken aan de gereformeerd vrijgemaakte Theologische Universiteit te Kampen.