„Ik wil mezelf blijven, ook als theoloog”
„Wie denkt dat een zuivere leer ooit garant kan staan voor wat dan ook, doodt het leven en verheerlijkt de wet. Wie de leer of wat hij voor zijn eigen identiteit houdt denkt te kunnen opsluiten in een hokje, bouwt zijn eigen gevangenis.”
Dr. S. Meijers te Zeist is een zelfstandig theoloog binnen en buiten de Gereformeerde Bond, die vaak aan de fronten in de kerk streed. Zaterdag herdacht hij zijn 50-jarig predikantschap in de Hervormde Kerk.
Door hervormd predikant te worden ging Sijtse Meijers (1928) in de voetsporen van zijn vader. Hij studeerde in Utrecht, werd in 1953 predikant te Hoogblokland, daarna in Ameide en Tienhoven (1959), Ermelo (1965) en ten slotte in Leiden (1976). Daar werd de band met de Leidse dogmaticus dr. H. Berkhof verstevigd. Bij Berkhof en prof. dr. J. Veenhof uit Amsterdam promoveerde Meijers op een proefschrift over ”Objectiviteit en existentialiteit” (1979), een studie over Herman Bavinck en zijn opvolgers.
Meijers wetenschappelijke kwaliteiten werden breed erkend, wat hem een voordracht opleverde als kerkelijk hoogleraar in Leiden. Met een nipte meerderheid van 29 stemmen tegen werd echter niet Meijers maar de marxistisch georiënteerde G. H. ter Schegget gekozen. „Zo eiste het toen de mode.”
De predikant nam een eigen plaats in binnen de kerk en binnen de Bond. In 1967 bracht hij samen met de predikanten M. J. G. van der Velden en W. Balke een boekje uit onder de titel ”De eigen wijs”. Daarin vroegen zij aandacht voor het thema ”voortgang en eenheid in het belijden”. De drie vonden dat de Bond vraagstukken als de vrouw in het ambt, de gezangenkwestie en de nieuwe psalmberijming als groepsbedreigend uit de weg ging. Bewust noemden zij zich ”gereformeerd-hervormd”: het kerkzijn staat centraal, de wijze waarop (gereformeerd) wordt begrepen in de bijstelling, niet omgekeerd.
Volgens Meijers ging de Bond steeds meer op de toer van een al te stellige handhaving van de gereformeerde leer, vaak met een beroep op ”de vaderen”. „Niet ik ben veranderd, maar de Bond veranderde. Toen er velen uit afgescheiden kring ter rechterzijde naar de Hervormde Kerk overkwamen, werd het aan ds. W. L. Tukker toegeschreven woord „Dezen zijn vlees van ons vlees en been van ons been” tot een soort canonieke richtlijn. Maar als één ding niet waar is, dan wel dit. Het kost twee generaties om hervormd te leren worden. De kwaliteit uit de gescheidenen die overkwamen herkende het groepsgebeuren, meldde zich, en liet zich opnemen, vaak zelfs omhoog heffen. De bevindelijk groepsmatigen gingen op den duur, met het geweten als wapen en dreigend met scheiding, het front van de Bond vormen. Op dit front kan de Bond het nooit winnen, want wanneer de eigenlijke argumenten van tot schisma geneigd gevoelsmatig zijn, zijn de voortgebrachte argumenten altijd oneigenlijk.”
Wordt dr. Meijers om zijn zelfstandige opvattingen niet buiten de Bond gesloten? „Neen. Ik weet mij wel, samen met anderen, ”kaltgestellt”: het machteloze wapen van de groep. Ik zeg dat niet met verbittering, maar zelfs met enige humor, wellicht een vleugje superioriteit, als iets vanzelfsprekend voor de mensen die op de tocht staan. Ik wil mezelf blijven, ook als theoloog.”
Dr. Meijers schroomde niet kritiek te oefenen op de met gejuich begroete ”Beknopte gereformeerde dogmatiek” van Velema en Van Genderen. Deze was hem te statisch en herhalend, te weinig vernieuwend. Ook stoort hem het onbegrip over de homoseksuele mens. „Ik zag mensen kapotgaan aan hun homoseksuele aard, die onder het juk van de wet werd gesteld. Door mensen die er geen enkele ervaring mee hebben en alleen mannen en vrouwen als kinderen ontvingen, en daar zelfs niet bescheiden van oordeel door werden. Je vraagt je dan af: Wat wil de Heere? De wet is er toch omwille van de mens, niet de mens omwille van de wet? Dan liever de wond open houden naar de toekomst toe, en telkens verbinden met het Evangelie, dan parmantig weten hoe het precies voor een ander in elkaar steekt.”
In zijn laatste boek, ”De tirannie verdrijven” (2003), toont dr. Meijers zich bepaald geen cultuuroptimist. „Ik zie in het tasten en zoeken naar aanknopingspunten voor het Evangelie in onze tijd in eigen kring iets doorwerken van het verlangen om de ”algemene openbaring” te benutten. Ik geloof daar niet in. Als het eigen recht van de christelijke religie ontkend wordt, en dat doet de postmoderne mens, blijkt dat zij is ondergedoken. Eenmaal los van haar wortel, verwordt zij onontkoombaar tot fanatisme. De moderne mens leeft in de houdgreep van het consumptieve. In zijn jacht op effect en genot, en hij doet dat ook fanatiek, is hij niet van plan datgene wat hij vrijheid denkt te zijn, op te geven.”
Meijers’ open houding betekent niet hij dat de PKN positief begroet. Integendeel zelfs. Negen jaar zat hij in de theologische voorbereidingscommissie daarvan, „werk dat later door ieder werd vergeten, bedolven onder bureaucratie”, en was in diezelfde periode ook afgevaardigde naar de synode. Hij „walgt” ervan, zegt hij zelfs. „Ik begrijp niet hoe een gereformeerd man hier iets in kan zien. Voor ieder goed en ieder kwaad een regeltje, een soort geïsoleerd bondje. Ik zie deze kerk als een optelsom van gevangeniscellen, waar je alleen via morsetekens, het kloppen tegen de muur, contact met elkaar kunt maken. Waar is bij deze georganiseerde veelkleurigheid eigenlijk echt ruimte? Alles wat verantwoordingsplicht jegens elkaar inhoudt, is weggevallen. Nu het zo is geworden, had ik liever, hoewel niet graag en nadrukkelijk als overgangssituatie, een federatie gehad.”
Tegelijkertijd zegt hij dat afscheiding vanwege de onzuiverheid in het belijden niet aanvaardbaar is. „De term ”zuiver” is misleidend. ”Zuiver” hoort in de natuurkunde thuis. En het woord ”leer” heeft niets met wiskundige formules te maken. In haar belijdenis schrijft de kerk, niet zo zuiver maar zo precies mogelijk, op wat ze uit de Schriften verneemt. Achter de gedachte aan afscheiding zit een grote misvatting, namelijk dat het geloof primair een intellectuele, verstandelijke zaak is, te verpakken in een vaatje ”leer”. Het is dan de opdracht bij iedere zich voordoende afwijking opnieuw ”zuiver” te beginnen, omdat er een vaatje is leeggelopen of scheef is gaan staan. Ons belijden is verpakt in een nauwkeurige preciesheid, waar we zuinig op moeten zijn, omdat deze zo kwetsbaar is. Maar, in deze tijd van Kerstfeest belijden we samen de rijkdom van het kwetsbare, vleesgeworden Kind. In die nederigheid deelt ook de kerk, samen met de woorden die zij mag bewaren en vertolken.”