Altijd goedheid
Titus 3:4
„Maar wanneer de goedertierenheid van God, onze Zaligmaker, en Zijn liefde tot de mensen verschenen is.”
Er zou gevraagd kunnen worden of de goedheid Gods pas bekend werd aan de wereld toen Christus werd geopenbaard in het vlees. Want stellig hebben de vaderen vanaf het begin ervaren dat Hij zowel goed en goedertieren als hun gunstiggezind was. Dit is daarom niet de eerste openbaring van Zijn goedheid en vaderlijke liefde jegens ons geweest.
Het antwoord is gemakkelijk: dat de vaderen onder de wet de goedheid Gods niet anders gesmaakt hebben dan door te zien op Christus, van Wiens komst heel hun geloof afhankelijk was. Zo wordt gezegd dat de goedheid Gods verschenen is toen Hij het onderpand daarvan aan het licht gebracht heeft, en metterdaad bewezen heeft dat Hij niet tevergeefs zo dikwijls aan de mensen het heil beloofd had. Zó heeft God de wereld liefgehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gaf (Joh. 3:16). Elders zegt Paulus: „Maar God bevestigt Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is als wij nog zondaars waren” (Rom. 5:8).
Dit is een gebruikelijke spreekwijze in de Schriften, dat door de dood van Christus de wereld is verzoend met God, van Wie wij toch weten dat Hij voor alle eeuwen een goedgunstige Vader is geweest. De oorzaak van Gods liefde jegens ons en de inhoud van ons heil vinden we alleen in Christus. Daarom wordt gezegd dat God de Vader Zijn goedheid in Hem ons getoond heeft.
Johannes Calvijn, reformator te Genève
(”Zendbrieven van Paulus”, 1963)