Heiligheid geen eigenschap geestelijke elite
De heiligverklaring van twee pausen gisteren bewijst dat de kloof tussen Rome en Reformatie voortduurt, stelt ds. L. J. Geluk.
„Santo subito!” klonk het uit vele kelen op het Sint-Pietersplein in Rome toen de dood van ”de goede paus” Johannes XXIII op 3 juni 1963 bekend werd: „Meteen heilig (verklaren)!” Het werd opnieuw gescandeerd op 2 april 2005 na de dood van de geliefde paus van Poolse afkomst Johannes Paulus II.
Dit is nu gisteren gebeurd. Onder overweldigende belangstelling en in aanwezigheid van staatshoofden en vertegenwoordigers van regeringen zijn beide pausen heilig verklaard. Ofwel: gecanoniseerd, hetgeen inhoudt dat hun namen zijn ingeschreven in de canon van heiligen.
Een heiligverklaring is in de kerk van Rome steeds een groots spektakel, vol rituelen. Er gaat altijd een zaligverklaring aan vooraf. Deze heeft in dit geval plaatsgevonden in 2000 respectievelijk 2011. Natuurlijk wordt voorafgaand aan de verklaring een grondig onderzoek ingesteld naar de kandidaat-heilige. Hij of zij moet onder meer twee wonderen op zijn naam hebben staan. Eeuwenlang bepaalde de stem van het volk of iemand heilig was. Pas sinds Alexander III (1159-1181) komt de heiligverklaring aan de paus toe.
De lijst van heiligen schijnt tussen de 25.000 en de 30.000 namen te tellen. Dat twee pausen in één plechtigheid aan de lijst van heiligen worden toegevoegd is naar verluidt niet eerder gebeurd. Overigens heeft paus Johannes Paulus II een zekere popularisering van de zaligen en heiligen doorgevoerd. Hij heeft maar liefst 1338 zaligverklaringen en 483 heiligverklaringen op zijn naam staan.
Goddeloos
Wat houdt een heiligverklaring in? Laten we luisteren naar wat het concilie van Trente daarover heeft vastgesteld. „De heiligen heersen samen met Christus. Zij brengen hun gebeden bij God. Het is goed en nuttig (dus niet verplicht, LJG) hen smekend aan te roepen en de toevlucht te nemen tot hun gebeden, bijstand en hulp, om van God door zijn Zoon Jezus Christus onze Heer, die alleen onze Verlosser en Redder is, weldaden te verkrijgen. Zij echter die ontkennen dat de heiligen kunnen aangeroepen worden, of die beweren dat zij niet voor de mensen bidden, of dat het aanroepen van hen afgodendienst is, of dat dit in tegenspraak is met het Woord van God of in strijd met de eer van de ene Middelaar tussen God en de mensen, Jezus Christus, of dat het dwaas is met hart en mond te smeken tot hen die in de hemel heersen – die denken goddeloos („impie sentire”).” (Denzinger 1821.)
De heiligenverering is onlosmakelijk verbonden met de voorbede die zij verrichten en met de verering van Maria, „de allerheiligste maagd, die de volmaaktheid reeds heeft bereikt” (Catechismus van de Katholieke Kerk 828/9).
Ten tijde van de Reformatie was het voor Luther duidelijk dat de kerk zich met haar heiligenverering op een dwaalweg bevond. Waarschijnlijk heeft hij wel geweten dat deze verering al vroeg in de geschiedenis begonnen is. Ze gaat terug tot de tweede eeuw. In die eerste eeuwen vereerde men martelaren, omdat zij op een manhaftige en standvastige wijze het geloof hadden beleden. Die verering was aanvankelijk plaatselijk of regionaal.
Wij komen die ook in preken van Augustinus tegen. Maar als hij bijvoorbeeld in een preek die hij hield op de feestdag van Castus en Aemilius spreekt over hun martelaarschap, gaat hij niet verder dan hen ten voorbeeld te noemen. In zijn ”Confessiones” schrijft hij over de wantoestanden op de graven van de martelaren, waaraan Ambrosius een einde maakte, en hij vergelijkt die met de dodenoffers die de heidenen brachten (VI, II, 2).
Onteren
Om naar Luther terug te keren: in een aanhangsel bij zijn geschrift over het vertalen van de Bijbel, dat hij in 1530 op de Coburg schreef, verwerpt hij de verering van heiligen die voor ons zouden bidden hartgrondig. Calvijn en de andere reformatoren deden niet anders. De Nederlandse Geloofsbelijdenis spreekt zelfs van het „onteren van de heiligen” wanneer men hun voorspraak inroept (art. 26). Ook klonk de kritische vraag: Hoe nemen die heiligen eigenlijk kennis van onze gebeden?
De Reformatie keerde terug naar wat de Bijbel over ”heilig” schrijft. „Heilig” is alleen God, aan Wie het driemaal „Heilig” wordt toegezongen (Jesaja 6). Daarvan afgeleid is „heilig” datgene wat bij God behoort, datgene waarop Hij Zijn hand heeft gelegd. Israël is een heilig volk, de tempel een heilige plaats, de sabbat een heilige dag. Maar niets en niemand is in zichzelf heilig. In de nieuwtestamentische gemeente heten de gelovigen „heiligen” omdat ze bij God in Christus behoren. In zichzelf zondaren, zijn zij in Hem heiligen.
De verering van gestorven heiligen, een geestelijke elite (maar ook die van bijzondere mannen, vrouwen en voorgangers die wel in kringen van het protestantisme wordt aangetroffen) is tegen de Schrift. De tweevoudige heiligverklaring van gisteren bewijst helaas opnieuw hoe weinig de kerk van Rome nog altijd aanspreekbaar is op het ”sola Scriptura”, hoe zij het ”Christus alleen” miskent en hoe de kloof tussen Rome en Reformatie voortduurt.
De auteur is hervormd emeritus predikant en voorzitter van het bestuur van de vereniging Protestants Nederland.