Opinie

Geloof hoog op agenda postmoderne filosofie

Wat is postmoderne apologetiek?

Jos de Keijzer
25 April 2014 16:12Gewijzigd op 15 November 2020 10:19
beeld RD, Henk Visscher
beeld RD, Henk Visscher

In mijn vorige bijdrage voor weerwoord beloofde ik dieper in te gaan op postmoderne apologetiek. Hoe die eruit zou kunnen zien, of beter, hoe die er nu uit begint te zien. Want ik hoef niet te fantaseren. Het is er al. Maar in een vorm waarmee veel christenen misschien in eerste instantie niet zo blij zijn. ”Postmoderne apologetiek” is eigenlijk geen echte apologetiek, maar blijkt toch een apologetisch karakter te hebben.

We hebben het hier over een aantal van de belangrijkste filosofen van de afgelopen eeuw, behorend tot de stroming van de zogeheten „fenomenologie.” Zij zijn niet zozeer uitgesproken orthodox-christelijk, maar blijken toch een opvallend grote waardering voor religie in het algemeen en het christelijk geloof in het bijzonder te hebben. Hoewel ik niet verwacht dat veel lezers van dit artikel nu direct erg enthousiast zijn over deze groep filosofen, zullen velen toch verrast zijn dat geloof door hen opnieuw hoog op de agenda van de westerse filosofie is komen te staan.

Graag vertel ik hier met behulp van het recent verschenen Engelstalige boek ”Postmoderne Apologetiek? Argumenten voor God in de hedendaagse filosofie” van Christina Geschwandtner het verhaal van deze beweging die geen beweging is, deze non-apologetiek die ondank alles toch apologetisch is. De lezer mag zijn of haar eigen opinie vormen.

Obsessie

De geschiedenis van deze nieuwe, vreemde apologetiek begint bij de Duitse filosoof Edmund Husserl, die aan het begin van de 20e eeuw een nieuw soort filosofie ontwikkelt: de fenomenologie. Husserl maakt zich zorgen over de neiging van de moderne mens om de hele wereld met de kracht van het eigen denken te willen beheersen. Het zelfvertrouwen dat daar achter zit is volgens hem onterecht. Husserl besluit de dingen zichzelf te laten zijn. Hij wil ontvankelijk zijn voor de dingen zoals ze zichzelf presenteren en niet meer streven naar een zo groot mogelijke beheersing door het denken.

Na Husserl komt Martin Heidegger, die de nadruk sterk legt op het menselijk bestaan in plaats van op het menselijk weten. Objectieve kennis bestaat helemaal niet, zegt Heidegger, omdat het menselijk bestaan altijd een context, een geschiedenis en een eigen perspectief heeft.

De aandacht voor het ding zelf zoals dat zich toont (het ”fenomeen”) brengt latere fenomenologen er vervolgens toe veel opener te zijn voor het religieuze. Is openbaring niet ook een soort fenomeen? Zijn religieuze rituelen en spirituele gemeenschappen ook geen verschijnselen? Omdat de fenomenoloog niet langer gebonden is aan de overdreven ”weetneiging” van de verlichting, maar werkelijk open kan staan voor wat zich in zijn omgeving voordoet, worden zaken die met het geestelijke van doen hebben niet bij voorbaat afgeschreven.

De Franse filosoof Lévinas, bijvoorbeeld, grijpt voor zijn ethische filosofie terug op zijn Joodse wortels. In plaats van dat de mens middels zijn kennis de wereld en de ander probeert te beheersen, is het volgens Lévinas zijn ethische taak om recht te doen aan de andersheid van de medemens. De ander roept mij ter verantwoording. In de oneindige andersheid van de ander is het ontraceerbare spoor van God aanwezig. Lévinas grijpt vaak terug op de God van Abraham om concreet te verwijzen naar dat spoor. Zo leunt Lévinas’ filosofie op de God van Israël.

De filosoof Jean-Luc Marion vindt op zijn beurt Husserl en Heidegger niet ver genoeg gaan. De kennisdrang van de verlichting voorbij streven en het menselijk bestaan centraal stellen is volgens hem niet genoeg. De essentie van de dingen om ons heen is dat ze zichzelf „geven” aan de toeschouwer. Wij hebben geen absolute toegang tot onze kennis, of de dingen, maar wel tot de „gegevenheid” van die dingen. Die gegevenheid van het fenomeen is vaak zo overweldigend dat de toeschouwer er helemaal geen grip op heeft. Hij kan het niet bevatten. Een van de voorbeelden die Marion aanhaalt om dit te illustreren is goddelijke openbaring. Gods zelfopenbaring is zo verblindend, zegt hij, dat de ontvangende mens misschien denkt het te snappen, maar de waarheid is dat hij er helemaal geen raad mee weet.

Ruimte ontbreekt om uitgebreid in te gaan op andere denkers van deze nieuwe fenomenologie, zoals Michel Henry, Jean-Louis Chrétien, John Caputo en Richard Kearney. Ze doen echter allen iets vergelijkbaars. Ze tonen aan dat God nog lang niet heeft afgedaan.

Ommezwaai

Kenmerkend aan deze vorm van apologetiek is dat de denkers geen van allen proberen een apologetiek te bieden. Ze sturen zelfs niet op apologetische argumentatie aan. Dat is niet helemaal vreemd. De trouwe lezer van deze rubriek heeft al vaker gehoord dat in het postmoderne tijdperk godsbewijzen op z’n zachtst gezegd problematisch zijn. Wie denkt God te kunnen bewijzen, gelooft nog in de kennisleer van de verlichting.

Veeleer gebruiken deze denkers theologische bespiegelingen voor een meer algemene filosofische theorie. Maar, zo is de gedachte, als bespiegelingen over God behulpzaam kunnen zijn in de filosofie, wat zegt dat dan over God? Zo geven ze indirect dus wel een apologetisch argument. Als de gedachte van God filosofisch behulpzaam is, verhoudt de werkelijkheid zich heel goed tot de gedachte dat God bestaat.

Sommige andere filosofen zijn dan ook helemaal niet blij met deze ontwikkeling. De filosoof Janicaud schreef zelfs een boek over deze „theologische ommezwaai” in de filosofie. Hij roept filosofen weer op pure filosofie te bedrijven.

De genoemde denkers zijn niet erg orthodox in hun standpunten. Maar daar moeten ze misschien ook niet op afgerekend worden. In een tijdperk dat neigt voorbij te gaan aan leerstellige precisie presenteren ze vanuit diverse hoeken God weer als een reële optie. Dat is misschien wel geloofwaardiger dan dat een bepaalde kerkelijke stroming het alleenrecht op de waarheid opeist.

Dit is geen apologetiek zoals we gewend zijn. Maar als het waar is dat apologetiek niet meer op de oude voet verder kan en dat bewijzen geen inhoud meer hebben, dan is het niet vreemd dat apologetiek in het postmoderne tijdperk niet pretendeert te bewijzen, of een concrete apologetiek te leveren. Als het in het postmoderne tijdperk toch vooral op de praktijk en het doen aankomt, dan wijzen deze denkers een weg: ze doen aan filosofie en al doende tonen ze de realiteit van God aan. Laten we dat toejuichen.

Jos de Keijzer, promovendus aan Luther Seminary in Minnesota (VS). Heeft u een vraag voor deze rubriek of wilt u reageren? weerwoord@refdag.nl

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer