Conferentie Gent: Tien Geboden pas laat moreel richtsnoer
GENT – Het lijkt vanzelfsprekend dat de Tien Geboden leidend zijn voor de christelijke ethiek, maar dat is lang niet altijd zo geweest. De decaloog krijgt pas in de late middeleeuwen de rol van moreel richtsnoer.
De Universiteit Gent organiseert een tweedaags congres rondom de fascinerende opkomst van de Tien Geboden als een basistekst van het christelijke geloof. Er is veel aandacht voor literatuur en kunstgeschiedenis, maar ook de theologie komt voortdurend aan de orde.
De conferentie past in het onderzoeksprogramma van Youri Desplenter, hoogleraar middeleeuwse Nederlandse letterkunde in Gent. Hij verbindt de opkomende belangstelling voor de Tien Geboden aan de toenemende introspectie. Dit zelfonderzoek vindt in de late middeleeuwen niet meer plaats aan de hand van lijsten met zonden –zoals de zeven doodzonden– maar van de Tien Geboden.
Zijn promovenda, Martha Bigus, bestudeert Nederlandse teksten uit de periode 1300-1550. In haar lezing geeft zij aan dat zij niet gevonden heeft wat zij verwachtte. Er zijn veel teksten over de Tien Geboden, maar die geven weinig blijk van het genoemde zelfonderzoek. Dat komt wellicht omdat weinig teksten over de biecht gaan.
Wel worden de Tien Geboden ook in de volkstaal steeds belangrijker voor het heil. Er is geen andere deur naar de hemel. In het houden van de geboden zit ook een aspect van dankbaarheid voor de genade van God. De liefde is de vervulling van de wet.
De ”Wech van Saligheid” –een typische titel van een anoniem handschrift– heeft vooral ook een pragmatische dimensie: een goed christen is een goed burger. Bij het eerste en het derde gebod –in de middeleeuwse telling het sabbatsgebod– komt de persoonlijke relatie met God soms wel aan de orde en in dat verband ook het zelfonderzoek.
De indeling van de Tien Geboden in drie en zeven geboden, heeft in de middeleeuwen een belangrijke theologische betekenis. Dat blijkt uit de bijdrage van Lesley Smith, hoogleraar in Oxford. De bestudering en becommentariëring van de Tien Geboden wortelt in de vroege kerk en vooral in het werk van Augustinus. Daarna zal het echter eeuwen duren voor deze tekst weer theologische aandacht krijgt. Misschien komt dat doordat de decaloog moeilijk allegorisch uit te leggen is.
Pas bij de opkomst van de scholastiek wordt de letterlijke betekenis van de Bijbel gezaghebbend als het enige fundament voor de geestelijke uitleg. Petrus Lombardus is de eerste die de decaloog als een geheel bespreekt. Dat zet de toon. De decaloog is geen verzameling regels, maar roept op tot een positieve verhouding tot God.
De eerste vraag die Lombardus beantwoordt, is die naar de indeling. Hij kiest radicaal voor de lijn van Augustinus: drie geboden over de liefde tot God en zeven over de liefde tot de naaste. Tot vandaag is dat de indeling in de rooms-katholieke en lutherse kerken. De oosters-orthodoxe en gereformeerde kerken volgen Origenes met vier en zes geboden. In het jodendom komt ook vijf en vijf voor.
De drie eerste geboden zijn verbonden aan de drie-enige God, aan de eenheid van God de Vader, de waarheid van God de Zoon, uitgedrukt in de Naam en de goedheid van God de Heilige Geest. Zo laten de middeleeuwse theologen zien dat deze joodse tekst eigenlijk al een christelijke tekst is.
Joachim Yeshaya , onderzoeker aan de Johann Wolfgang Goethe Universiteit in Frankfurt, belicht de karaïeten, een middeleeuwse beweging in het jodendom die vaak gezien is als een soort ‘protestantse’ variant, vanwege de nadruk op het ”sola scriptura”. Uit de geschriften blijkt dat er ook veel overeenkomsten zijn met het gewone rabbijnse jodendom.
De Tien Geboden staan in het bredere kader van de 613 geboden van de Thora. Over het precieze aantal is in het jodendom uitvoerig gediscussieerd. De tien woorden beginnen met een alef –de eerste letter van het alfabet– en Genesis met een beth, de tweede letter. Dat betekent volgens sommige uitleggers dat de wet ouder is dan de schepping.