Vaderhart
Lukas 22:41b, 42a
„En knielde neer en bad, zeggende: Vader, of Gij wildet deze drinkbeker van Mij wegnemen!”
De oprechte verliest alle moed, wanneer de zonde machtig wordt in hem, wanneer duivel, wereld en vlees op hem losstormen. Dan denkt zij: het is alles tevergeefs; met mijn bekering, met mijn wedergeboorte is het niets. De hemel is zwart en van koper.
Maar is God dan niet een eeuwige Vader? Was de vader van de verloren zoon niet een vader? Heeft hij niet aan hem gedacht, toen de zoon nog bij de zwijnen zat?
De Borg heeft eraan gedacht dat al Zijn broeders –die God Hem gegeven heeft– geloven zouden dat zij geen Vader meer hadden. Ach, hoe wordt het hart van God overweldigd wanneer –midden in de toorn– tot Hem gezegd wordt: U bent toch Mijn Vader! O, hoe wordt de roede uit de hand van de Vader geslagen wanneer het Kind tot Hem zegt: „Lieve Vader!”
Tot God gaan, wij kunnen het niet! Maar de Borg heeft het gedaan! „Vader”, heeft Hij gezegd, heeft Hij geroepen, opdat het Vaderhart open zou blijven voor al Zijn broeders die zuchten onder hun zonde.
Wat wilde de Heere van de Vader, wat bidt Hij Hem? „Of Gij wildet deze drinkbeker van Mij wegnemen!” Het was een verschrikkelijke, bittere drinkbeker. Al de eeuwige toorn die over u en mij ontstoken moest worden, alle verdoemenis en vervloeking waarmee u en ik het verdienen vervloekt te worden, dat alles was in deze drinkbeker.
Dr. H. F. Kohlbrugge, predikant te Elberfeld
(”Schriftverklaringen”, 1965)