Innovatie kan niet zonder ethische bezinning
Tijdige ethische reflectie op revolutionaire technologische ontwikkelingen is van groot belang, stelt Peter Ester.
Nederland beraadt zich op zijn nationale verdienmodel. Innovatie en technologie zijn daarin sleutelwoorden. Niet alle vernieuwing en ontwikkeling betekenen ook een verbetering. We moeten toe naar een economie die niet alleen goed is voor de portemonnee, maar ook voor de schepping en de samenleving.
De weg daar naartoe is niet eenvoudig. Dat werd eens te meer duidelijk toen de Eerste Kamer vorige week met het kabinet debatteerde over het Nederlandse innovatiebeleid. Innovatie is voor velen in hoofdzaak een slimme manier om meer geld te kunnen verdienen. De echte innovatievraag blijft echter onbeantwoord: hoe veranderen technologische innovaties ons leven en wat vinden we daarvan?
Juist als christenen moeten we ons op die vragen bezinnen. De voortdurende ontwikkeling van de techniek mogen we in veel gevallen zien als een zegen van God. Denk aan het nieuws deze week over artsen die de schedel van een vrouw met een zeldzame botziekte wisten te vervangen door een schedel van kunststof. Een levensreddende ingreep, waarvoor de moeder van de patiënt God op televisie dankte. Prachtig!
Maar technologische ontwikkeling stelt ons ook voor veel vragen. Juist in dit hightechtijdperk. Denk aan zorgrobots, Big Data, grootschalige surveillance van burgers, de inzet van drones, beïnvloeding van ons koopgedrag door wifi-tracking, elektronica in het menselijk lichaam, het opslaan en het lezen van onze e-mailcommunicatie door vreemde mogendheden, genetische modificatie, biohacking, diepe breinstimulatie en technieken om hersenprocessen te beïnvloeden. De technologische mogelijkheden worden steeds groter, maar de ethische dilemma’s waar we voor staan groeien net zo hard mee. En daar zijn we veel te weinig mee bezig.
Een goed voorbeeld daarvan is wat de NBIC-convergentie wordt genoemd: het ineengrijpen van nanotechnologie, informatietechnologie, biotechnologie en cognitieve technologie. Innovaties en technologieën richten zich daardoor niet langer alleen naar buiten (de samenleving) maar ook naar binnen (het menselijk lichaam). Of zoals het Rathenau Instituut het onlangs verwoordde: „De mens wordt machine, de machine wordt mens.”
Het lijkt een ver-van-ons-bedshow, maar in de komende jaren krijgen we hier heel concreet mee te maken. Steeds meer lichaamsfuncties kunnen worden verbeterd met techniek. Er zijn nu al patiënten die via hun elektronisch oog meer kunnen waarnemen dan mensen met een gezond oog (ultraviolet en infrarood bijvoorbeeld). Dat is nog een onschuldig voorbeeld, maar waar ligt de grens voor verbetering van het menselijk lichaam? Of denk aan de voortplanting. Van moeders die onder toezicht staan van jeugdzorg kan straks met een chip de vruchtbaarheid worden gereguleerd en bijvoorbeeld voor een jaar worden geblokkeerd.
Voor alle ethische vragen die bij dit soort nieuwe technologie horen, is nu vooral achteraf ruimte. We hebben als maatschappij een blinde vlek voor de negatieve effecten van technologische vooruitgang, totdat zij zich in volle omvang openbaren. Innovatie en technologie worden in beginsel vooral als iets goeds gezien. Hoe meer innovatie, hoe meer technologie, des te beter. Vertogen over de schaduwzijden van innovatie en technologie bewegen zich vaak in de marginaliteit van het debat. Dat vernauwt ons blikveld en zorgt ervoor dat we met grote normatieve problemen opgezadeld raken. De wetgever en de samenleving hobbelen te vaak achter de ontwikkelingen aan.
Er is daarom behoefte aan meer tijdige ethische reflectie op revolutionaire technologische ontwikkelingen. Er zijn nieuwe en fundamentele ethische vragen in het geding die met huidige wetgeving niet meer gevat kunnen worden. Geheel nieuwe dimensies van privacyvraagstukken en kwesties rond de integriteit van het menselijk lichaam. Maar het roept ook vragen op over burgerschap, democratie en zeggenschap en vrijheid van gedachte en geweten.
Vorige week werd in de Eerste Kamer een motie van mij aangenomen die aan de regering vraagt om ethische bezinning stevig te verankeren in het technologie- en innovatiebeleid. Ik ben daar blij mee, want hier zijn publieke belangen in het geding. Maar het is niet genoeg. Die ethische bezinning moet grondig gebeuren en ook een plek krijgen in het maatschappelijk debat. Als we dat niet doen, dan staan de wetgever en de samenleving straks met de mond vol tanden langs de zijlijn.
Innovatiebeleid kan niet zonder een stevig ethisch fundament.
De auteur is senator voor de ChristenUnie.