Oorlogs- en verzetsmusea populairder dan ooit
AMSTERDAM. De Tweede Wereldoorlog is al bijna 70 jaar voorbij en steeds minder mensen kunnen er uit eigen ervaring over vertellen. Maar het aantal musea groeit, en hun bezoekersaantallen rijzen hoger en hoger.
Erik Somers, historicus bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD), promoveert op 2 april aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) op een onderzoek naar de Nederlandse oorlogs- en verzetsmusea en herdenkingscentra. Het zijn er inmiddels 83. Hij beschrijft ze allemaal, van bekende instellingen als het Anne Frank Huis, Herinneringscentrum Kamp Westerbork en de oorlogsmusea in de regio Arnhem/Nijmegen tot de talrijke plaatselijke expositieruimten, vaak met liefde in stand gehouden door vrijwilligers. Sinds 1995 is het totale bezoekersaantal bijna verdubbeld.
Van de huidige oorlogsmusea is ruim 40 procent pas na het jaar 2000 opgericht. Juist onder die jongere musea zijn er veel die zich richten op de lokale en militaire geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. De belangstelling voor de militair-historische aspecten van de oorlog neemt toe, constateert Somers.
De promovendus onderzocht hoe de Nederlandse oorlogsmusea de geschiedenis hebben vormgegeven. Daarin zijn keuzes gemaakt. De strijd is beschreven, de gevolgen ervan voor militairen en burgers, de aangerichte verwoestingen. Er kwam meer aandacht voor degenen die met de bezetter collaboreerden, een houding waarvan het nageslacht soms nog altijd de gevolgen ondervindt.
De jaren 1940-1945 zijn nog altijd een moreel ijkpunt in de Nederlandse samenleving. Recent nog reageerde PVV-leider Wilders furieus op onsmakelijke vergelijkingen met Hitler.
Lange tijd speelde de overheid een grote rol in de ontwikkeling van de musea. De laatste jaren echter stelt zij zich echter terughoudender op en komt er, al dan niet noodgedwongen, meer ruimte voor marktwerking en cultureel ondernemerschap.
Beleving
De inrichting van de musea veranderde. Er worden nog steeds voorwerpen uitgestald, maar selectiever. Daarnaast kwamen er meer presentaties waarin de oorlog herleeft. De hedendaagse bezoeker wil het verleden als het ware voelen, historische plekken bezoeken en persoonlijke verhalen horen.
Om die beleving gestalte te geven, wordt het verleden gereconstrueerd en worden situaties in scène gezet. Deze presentatievorm sluit volgens Somers meer aan bij de belevingswereld van de nieuwe generaties.
„Museumbezoek is een belangrijk onderdeel van de vrijetijdsbesteding geworden”, constateert hij. „Bezoekers verwachten dat het niet alleen informatief, maar ook ontspannend en recreatief is. Steeds meer is ”ervaar en beleef” het motto. Maar hoe ver kan men gaan met het oproepen van een beleving van een beladen geschiedenis. Wanneer worden er moreel-ethische grenzen overschreden? Het evenwicht tussen verantwoorde educatie en informatie enerzijds en emotie en sensatie anderzijds is wankel.”
Van geen ander tijdvak uit de Nederlandse geschiedenis is zo veel bewaard gebleven. Volgens Somers moeten musea selectiever zijn in het verzamelen en het beheer van al die spullen samen ter hand nemen, bijvoorbeeld in een gezamenlijk depot.
Zowel organisatorisch als inhoudelijk is de kwaliteit van de musea sterk verbeterd, stelt Somers vast. Historici, afgestudeerden van de museumopleiding en educatief geschoolde medewerkers gingen deel uitmaken van de staf. Voor nieuwe inrichtingen en tijdelijke tentoonstellingen werd expertise van buitenaf ingeschakeld.
Een aantal musea groeide uit tot een autoriteit op hun specifieke terrein en ontwikkelde zich tot kenniscentrum. Naast het exposeren worden steeds vaker activiteiten ontplooid om kennis over de Tweede Wereldoorlog te verspreiden: lezingen, discussiebijeenkomsten en jongerenprogramma’s.
”De oorlog in het museum. Herinnering en verbeelding”, Erik Somers, uitg. WBooks, Zwolle; ISBN 9789462580053; 480 pag.; € 34,50.