Participatiesamenleving bedreiging voor democratie
De participatiesamenleving is een bedreiging voor de democratie, stellen Anita Boele, Paul Dekker en Pepijn van Houwelingen.
Zelfredzaamheid en zelf verantwoordelijkheid nemen voor problemen in de eigen omgeving zijn kernwaarden van de participatiesamenleving vandaag de dag. Ging het bij burgerparticipatie in de afgelopen decennia vooral om politieke invloed en medezeggenschap, nu lijkt alles erop gericht dat de burger zelf maatschappelijke problemen oppakt in plaats van praat en protesteert. Maar slaan we niet een beetje door?
De gelijknamige nota van het ministerie van Binnenlandse Zaken uit 2013 beschrijft ”doe-democratie” als een nieuwe fase in de relatie tussen burger en overheid. Na de inspraak van de jaren 70 en de interactieve beleidsvorming van de jaren 90 gaat het in deze ‘derde generatie’ burgerparticipatie om zelf dingen doen. Dat hoeft volgens de nota niet langer „via de omweg van de volksvertegenwoordiging te geschieden.” Sterker, politiek en overheid moeten aansluiting zoeken bij de actieve burgers, daarop vertrouwen en leren „los te laten.”
Dat is een fris participatieperspectief, maar democratisch gezien problematisch. In een vandaag verschenen studie over burgerparticipatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau gaan we op enkele risico’s in, onder meer aan de hand van ontwikkelingen in vijf gemeenten die voorop zouden lopen in de participatievernieuwing.
In de eerste plaats is er het risico dat de dwang om iets te doen democratische waarden zoals publieke betrokkenheid, debat en medezeggenschap bij voorbaat onder druk zet. Een aantal gemeenten besloot bijvoorbeeld vanwege geldgebrek de subsidiëring van een bibliotheek te stoppen, het zwembad te sluiten of te snijden in de financiering van de muziekschool. Burgers stonden voor een voldongen feit en hadden slechts de keuze om de handschoen op te nemen of niet. Daar is weinig democratisch aan. Participatiedwang om gaten in de gemeentebegroting te dichten zal de politieke betrokkenheid ook niet bevorderen.
Het tweede risico, in het verlengde van het voorafgaande, is cynisme als gevolg van de discrepantie die er wordt ervaren tussen de verwachte eigen verantwoordelijkheid en het gebrek aan verantwoordelijkheid en responsiviteit aan de kant van het bestuur. In een aantal gemeenten leefde er onder de inwoners de nodige irritatie over kostbare projecten van de gemeente, zoals de bouw van een nieuw gemeentehuis na een gemeentelijke herindeling. Men had het gevoel dat bemoeienis daarmee niet op prijs werd gesteld en dat de gemeente „selectief aan het winkelen was.” Dat is niet bevorderlijk voor de lokale democratie en trouwens ook niet voor de participatiebereidheid.
Het derde risico komt voort uit de principieel beperkte reikwijdte van de ”doe-democratie”. Frustrerende ervaringen van burgers met de politieke realiteit van bureaucratie, conflicterende idealen, strijdige belangen en grootschalige afhankelijkheden tracht men te voorkomen door beperking van participatieactiviteiten tot de directe leefwereld. Deze keuze brengt echter met zich mee dat het vaak ook om kleine zaken zal gaan, zoals het onderhoud van buurtgroen en buurthuizen. Dure en onderling samenhangende voorzieningen voor onderwijs en zorg blijven buiten beschouwing, om maar te zwijgen over vraagstukken zoals de inkomensverdeling en Europese integratie. Die zijn te grootschalig en te complex voor de doe-democratie, maar vormen wel bronnen van groot onbehagen over de politieke democratie. Op de een of andere manier moet het gevoel van collectieve zeggenschap daarover versterkt worden. Dat zal niet eenvoudig zijn. Het komt in ieder geval niet goed wanneer we ons meer gaan concentreren op zorgbehoevende buren, losse stoeptegels en zwerfvuil in de straat.
Een ”doe-democratie” waarin burgers beslissen door te handelen in hun directe leefomgeving loopt levensgroot gevaar om burgers op grotere afstand te zetten van de politieke besluitvorming en verder te vervreemden van overheidsbeleid. Bij gebrek aan eclatante successen van veel inspraak, brede maatschappelijke discussies en ander gepraat in eerdere generaties burgerparticipatie is de behoefte om nu gewoon iets te (laten) ‘doen’ wel begrijpelijk, maar ook kortzichtig. Dit geldt zeker op lokaal niveau, waar door decentralisaties in het sociale domein het takenpakket van gemeenten sterk wordt vergroot. Daarbij wordt veel burgerparticipatie in de zin van vrijwillige zorgactiviteiten ingecalculeerd, maar over de betrokkenheid van belanghebbenden bij de lokale prioriteitstelling en de verantwoording van beleid lijkt nog weinig te worden nagedacht.
De auteurs schreven de vandaag gepresenteerde studie van het Sociaal en Cultureel Planbureau ”Burgermacht op eigen kracht? Een brede verkenning van ontwikkelingen in burgerparticipatie”.