Pietje Baltus wist „van geen schikken of plooien”
Aan het einde van haar leven sprak Pietje Baltus uit Beesd veel over het voorrecht dat haar ten deel zou vallen als zij zou worden weggenomen. In de laatste ogenblikken van haar leven werd ze bijgestaan door de plaatselijke predikant ds. W. J. Aalders. Ze vroeg hem om wat water en zei: „Straks als ik afgelost ben, zal ik drinken uit die frisse fontein van het water des levens.” Ze overleed op 26 maart 1914.
Het was druk op de begrafenis van Pietje Baltus. Veel mensen uit de wijde omgeving kenden Pietje omdat ze in haar huis ”oefening” hield. Bijzonder was dat de predikant aan het geopende graf sprak. Dat was in die tijd (in Beesd) geen gebruik.
Van de familie Baltus was niemand na Pietjes dood meer in leven. Haar nalatenschap bestond uit een Betuws mutsje, een paar witte klompen en nog 65 guldens, de helft van de jaarlijkse bijdrage van de diaconie.
In gereformeerde kring is haar naam nog altijd bekend. Wie was deze bijzondere vrouw? Want bijzonder was ze.
Strijd om het bestaan
Pietronella, roepnaam Pietje, werd op zondag 5 december 1830 geboren op het landgoed Mariënwaerdt bij Beesd. Vader Pieter en moeder Catharina van de Water woonden daar nog maar kort. Pietje was het tiende en voorlaatste kind. Het gezin Baltus leefde in moeilijke omstandigheden. Wateroverlast, (vee)ziekten, muizenplagen, mislukte oogsten en lage lonen leidden tot klinkklare armoe.
Vader Baltus was in zijn leven broodbakker, watermolenaar, timmerman, knecht en dagloner. En hij had nog een bijbaan als orgeltrapper in de hervormde kerk in Beesd.
Toen Pietje opgroeide waren al vier zusjes en drie broers overleden. Zij ging naar de enige lagere school in Beesd. Het was een openbare, waar zij op inspirerende wijze godsdienstles kreeg van meester Kievit. Dat bleek haar bovenmate te boeien.
Het gezin Baltus behoorde tot de (middenorthodoxe) hervormde kerk in Beesd. Net als haar broers deed Pietje daar belijdenis. Ze was toen 23 jaar. Het was in die periode dat haar geloof zich verdiepte. Illustratief daarvoor is het verhaal in het boekje van P. H. A. van Krieken (1868-1941). Hij kende Pietje Baltus persoonlijk en schreef na haar overlijden een boekje over haar: ”Korte schets uit het leven van Pieternella Baltus of de geestelijke moeder van Dr. A. Kuyper”. Deze rietdekker, haarknipper en handelaar deelde haar geloofsopvattingen en was haar zeer toegewijd. En leed aan zelfoverschatting.
In dat boekje is het verhaal te lezen over het rooien van aardappelen dat Pietje aan hem vertelde. De auteur hanteert het specifieke taalgebruik dat werd (wordt) gebruikt om zielsbelevingen te beschrijven, ook wel de Tale Kanaäns genoemd. „Pietje ging met haar ouders en twee broers naar het land en had dan altijd haar bijbeltje bij zich. Zij las eruit en sprak daarover. Haar ene broer was daar ontvankelijk voor. Maar van haar ouders en andere broer hoorde ze onaangename woorden. Het was niet de spijs die haar andere bloedverwanten begeerden.”
Pietje vertelde later meermalen dat ze onvoldaan was over de dorre bediening van het Woord. Ze ging steeds minder in Beesd naar de kerk. Ze kende mensen in haar omgeving die het ook niet eens waren met de gang van zaken in de Nederlandse Hervormde Kerk. Uit het bevolkingsregister blijkt dat er in deze tijd in Beesd een gering aantal christelijk afgescheidenen was. Deze groep had de banden met de Hervormde Kerk verbroken. Pietje Baltus deed dat niet, zij bleef tot haar dood lidmaat van de kerk in Beesd.
Abraham Kuyper
De moeder van Pietje Baltus overleed in 1855. Pietje was toen 25 jaar en nam de zorg voor haar vader en twee vrijgezelle broers op zich. Enkele jaren later, in 1863, verscheen Abraham Kuyper in haar leven, de nieuwe predikant van Beest, zoals het dorp toen heette. Natuurlijk had zij al van Kuyper vernomen voordat zij met hem kennis maakte. En haar standpunt was in feite al bepaald: hij was te licht.
De verschillen tussen die twee konden welhaast niet groter zijn. Niet qua leeftijd, want Pietje was maar acht jaar ouder dan Kuyper. Hij, verzorgd en goed gekleed, met golvend bruin haar en sprekende ogen. Geleerd, ambitieus en overtuigd van zijn kennen en gedurfd in zijn kunnen. Zij, arm en onverzorgd, slordig ook. Hij riant wonend, met een hoog inkomen en een dito uitgavenpatroon. Zij kleinbehuisd met nauwelijks een inkomen. Maar het grootste verschil tussen die twee manifesteerde zich al snel na zijn komst. Ze verschilden ernstig van mening over de uitleg van de Bijbel.
Ds. W. J. Aalders, predikant in Beesd van 1901 tot 1915, zou later schrijven „dat hij het oude vrouwtje nog gekend heeft dat destijds op ds. Kuyper zo’n grote invloed had.” Ze had hem verteld hoe zij ds. Kuyper bij het eerste huisbezoek had vermaand. Toen hij wegging had ze hem bij het heengaan de hand geweigerd, omdat zij hem niet als leraar kon groeten. Maar hij bleef om een handdruk vragen en ten slotte had zij hem dan, niet als leraar, maar als mens de hand gereikt. Ds. Aalders: „Het betekende daar destijds iets, als arbeidersdochter de predikant zo te bejegenen.”
Kuyper was als beginnend predikant niet blij met die kleine groep kritische geesten in Beesd. In zijn boek ”Confidentie” uit 1873 noemt hij hen „malcontenten” en „hoogmoedige zonderlingen”. Ze hadden volgens hem een onbeduidende maatschappelijke positie. Je moest je maar niet aan hen storen. Kuyper bleef evengoed contact met hen en met Pietje houden. Hij kwam volgens ds. Aalders steeds meer onder de invloed van „het gereformeerde gevoelen der steile afhankelijkheid.” Kuyper vertelde later zelf dat hij zich met zijn povere Bijbelkennis niet kon meten met deze eenvoudige lieden.
IJspret
En zo was daar het voorval dat Kuyper aankondigde dat hij op zondagmiddag de jeugd gelegenheid zou geven ijspret te beleven in zijn achtertuin. Kuyper vertelde zijn plan aan Pietje. Zoals ze meer had gedaan en meer zou doen appelleerde ze in haar reactie aan de voorzienigheid van de Heere. „Het is nog geen zondag, dominee.” Op zaterdagavond werd Kuyper plotseling erg ziek. Hij had angina, een toen ernstige aandoening. Volgens de overlevering zou het voorval een breekpunt in zijn opvattingen hebben betekend.
De oppositie en de kennis die hij bij ”de fijnen” aantrof motiveerde Kuyper. Hij herhaalde zijn bezoeken aan hen. De sfeer werd ook wel beter, maar waar Kuyper water bij de wijn deed, wisten „die lieden”, aldus Kuyper, „van geen schikken of plooien.”
Op 1 mei 1867 overleed de vader van Pietje Baltus. Korte tijd daarna kondigde Kuyper zijn vertrek uit Beesd aan. Pietje wist het al eerder, de Heere had het haar bekendgemaakt. Beesd was eenvoudigweg te klein voor Kuyper. Het dorpsklimaat verstikte hem. Daarbij kwam dat zijn vrouw Jo wegkwijnde in de grote pastorie, waar zijn twee oudste kinderen waren geboren. In november vertrok Kuyper met zijn gezin per tilbury naar Utrecht. In latere jaren zou hij Pietje Baltus nog wel enkele keren bezoeken.
Oefeningen
Pietje Baltus verhuisde met haar ongetrouwde broers Bernardus en Hermanus naar een huisje in het dorp. Daar hield ze gedurende vele jaren oefening, ook wel gezelschap genoemd. Dat waren huisbijeenkomsten buiten de officiële kerk om. Volgens ds. Aalders kwamen daar „de besten en de slechtsten.” Het waren mensen uit Beesd en omgeving „wier ziel bitterlijk bedroefd was” over het verval in de Hervormde Kerk.
In die tijd was Pietje Baltus eens zo overspannen dat ze per ongeluk een kopje met spelden en naalden in het varkensvoer gooide. Pietje zag dat het varken niet alleen het eten, maar ook de spelden en naalden had verorberd. Ze werd bang en dacht dat het varken dood zou gaan. Met haar twee broers moest ze leven van 10 guldens per week. Het was het loon van haar broers die op het landgoed Mariënwaerdt werkten. Ze bad de Heere haar niet te straffen voor haar onbedachtzaamheid.
Na een nacht niet geslapen te hebben ontdekte ze de volgende morgen dat het varken nog gezond was. Van Krieken schrijft dat toen de woorden „Op Uw noodgeschrei deed ik grote wonderen” haar eerst recht duidelijk werden. „Hierin heb ik bij vernieuwing ’s Heeren goedheid ondervonden.”
In 1889 overleed Pietjes broer Hermanus. Wat later raakte haar broer Bernardus geheel verlamd. Hij kon zelf niet meer eten en Pietje heeft hem tot zijn dood in 1891 geheel verzorgd. Vanaf dat moment was ze alleen, maar dat was voor haar geen reden om niet langer ”oefening” te houden. Deze bijeenkomsten gingen tot in haar laatste jaren door.
Betekenis
Over de kerkhistorische betekenis van Pietje Baltus wordt verschillend gedacht. Zonder Kuyper zou Pietje Baltus niet bekend zijn geworden, heeft menige auteur gesteld. Dat is ongetwijfeld waar. Maar Kuyper kende haar nu eenmaal wel. En liet hij zelf niet weten dat hij in zijn geloofsopvattingen door haar en haar omgeving werd beïnvloed? Pietje Baltus zou een scheurmaakster zijn, vonden veel mensen in Beesd. Een raadselachtig iemand. Maar wel een goed mens. Andere geluiden zijn er volop. Gerespecteerde predikanten die haar kenden en ook bezochten (onder anderen ds. J. E. Reijenga en ds. W. J. Aalders) zetten haar volop in het licht.
Ds. Aalders werd na zijn Beesdse periode hoogleraar in Groningen. Deze wijze man wist uit eigen ervaring en beleving van de hoed en de rand. Aalders: „Zij, om in het taaleigen der mystiek te spreken een doorbekeerde en beproefde ziel, keurde dr. Kuypers latere kerkelijke en vooral politieke evoluties af. Maar de oprechtheid van zijn bekering leed bij haar geen zweem van twijfel.”
Kuyper wendde zijn steven in Beesd, zonder twijfel beïnvloed door Pietje Baltus. Dat in latere jaren Kuypers daadkracht grote gevolgen zou hebben voor kerk en maatschappij behoeft geen betoog. Zien we daarin de hand van Pietje Baltus? In maatschappelijk opzicht is die invloed volstrekt niet aan de orde, kerkelijk bezien is het wel een relevante vraag. Is Pietje dan de representant van de kleine luyden? Rolmodel voor de bevindelijkheid? Mij dunkt dat dit grote woorden zijn. Anderzijds, wie zich kuyperiaan voelt, is ook een beetje Baltus.
De watermolen op Mariënwaerdt staat er niet meer. De fundamenten ervan zijn nog wel te vinden, in de krochten van het schitterende landgoed. Anonieme sporen in het landschap. Sporen van God.