Johannes 17:1
Gode lof
„Vader, de ure is gekomen, verheerlijk Uw Zoon, opdat ook Uw Zoon U verheerlijke.”
God heeft Jezus door Zijn rechterhand verhoogd, om „Israël bekering en vergeving der zonden te geven” (Hand. 5:31). Immers zegt de Heere Jezus van de Heilige Geest: „Die zal”, door het uitstorten van Zijn gaven, „Mij verheerlijken; want Hij zal het uit het Mijne nemen, en zal het u verkondigen” (Joh. 16:14), en: en Ik ben in hen verheerlijkt. Dan zouden ook alle heiligen op de aarde Hem prijzen, voor die genade die ze in zichzelf bevinden, alsook in anderen zagen. In Hand. 11:18 staat: zij „verheerlijkten God, zeggende: Zo heeft dan God ook de heidenen gegeven de bekering ten leven.” Hetzij dat die roem geopenbaard werd in het beteugelen en vernielen van hen die Zijn hoogste leiding tegenstaan.
Met dat gezicht van zo’n vreselijke heerlijkheid wordt de Joodse raad gedreigd (Matth. 26: 64). En wanneer de boze geest door een bezetene op die zeven duivelbezweerders aanviel –onder het zeggen van: Jezus ken ik en Paulus weet ik–, en hen naakt en gewond op de vlucht dreef, was het gevolg dat er een vrees over alle Joden en Grieken te Efeze viel, en de Naam des Heeren Jezus werd groot gemaakt (Hand. 19:13-17). Deze openbaring nu van deze bewonderenswaardige daden op de wereld gebeurde tot roem van Jezus in de hemel. Hij ontvangt daarom volmaakte lofprijzingen van de bewoners van dat zalige gewest. Dit alles gaat boven ons lage bevattingsvermogen.
J. Temmink, predikant te Amsterdam (”Het hogepriesterlijk gebed van Christus, 1769)