Krimpende school moet leren samenwerken
Scholen moeten zich voorbereiden om zonder kramp naar noodzakelijke nieuwe wegen van samenwerking te gaan zoeken, stelt prof. dr. Siebren Miedema.
Het krimpend leerlingenaantal over de volle breedte van de Nederlandse basisscholen tot aan 2018 staat al enkele jaren op de agenda’s van het ministerie van Onderwijs en Cultuur, de Onderwijsraad en de verschillende organisaties van het basisonderwijs. De cijfers liegen er ook niet om: in deze periode zal er slechts in 37 van de 408 gemeenten sprake zijn van lichte groei, maar de dalingen kunnen variëren van 4 tot wel 12 procent.
Veel scholen krijgen er direct mee te maken, als ze bijvoorbeeld zelf binnen zes jaar onder de opheffingsnorm dreigen te komen of als er een buurtschool in hun wijk, dorp of stad mogelijkerwijs in zo’n situatie terechtkomt. Ze kunnen dan op verschillende manieren reageren.
Stel, een dorp heeft een openbare school en een christelijke school, en de openbare school komt onder de opheffingsnorm. De christelijke school kan afwachten tot de openbare school sluit in de hoop dat de ouders minstens een deel van de leerlingen op de christelijke school zullen doen. Maar er kan, en dat is sinds 2011 ook wettelijk mogelijk, bijvoorbeeld vanuit het belang van de positionering van de scholen in het dorp ook proactief naar vormen van samenwerking worden gezocht. Beide partijen kunnen toewerken naar een samenwerkingsschool: een school waarin de brede identiteit van beide scholen in een nieuw arrangement vorm krijgt. Op die manier kan ook de keuzevrijheid van ouders gewaarborgd worden, en dat zou in de eerder genoemde strategie van afwachten niet het geval zijn.
Krimp doet de vraag naar samenwerking tussen bijzondere en openbare scholen toenemen. Je moet gaan zoeken naar vormen die het mogelijke maken om gemeenschappelijke activiteiten te ontwikkelen, waarbij de scholen elkaar als partners in onderwijs gaan zien. Daarbij kan uitwisseling van docenten plaatsvinden om optimaal gebruik te kunnen maken van de aanwezige expertises van docenten, bijvoorbeeld als het gaat om levensbeschouwelijke vorming. En uiteraard kan er ook gefaseerd toegewerkt worden naar een samenwerkingsschool waarin alle activiteiten, inclusief de levensbeschouwelijke, door alle leerlingen gezamenlijk worden bijgewoond.
Actieve pluriformiteit
Vertegenwoordigers van het openbaar onderwijs claimen nogal eens dat zo’n school al bestaat: namelijk de openbare school. De school waar alle leerlingen welkom zijn. Maar met het toelaten van leerlingen met verschillende levensbeschouwingen ben je er nog niet, want pedagogisch gesproken begint het dan pas. Om de levensbeschouwelijke vorming door de leerlingen daadwerkelijk invulling te geven, is een omslag nodig van passieve neutraliteit naar actieve pluriformiteit, naar actieve pedagogische en didactische vormgeving. Zulke levenbeschouwelijke vorming bestaat behalve uit kennisgericht onderwijs ook uit een aanbod dat zich richt op de actieve toe-eigening door de leerlingen (persoonsvorming). Die vorming zal niet facultatief maar in het kerncurriculum plaatsvinden en onder verantwoordelijkheid van de leraren van de desbetreffende school.
De Besturenraad (centrum voor christelijk onderwijs) heeft deze maand een brochure gepubliceerd onder de titel ”Als je gaat samenwerken. Christelijk basisonderwijs en krimp”, waarin verschillende aspecten van de samenwerking tussen openbaar en christelijk basisonderwijs op inzichtelijke wijze aan de orde komen. De brochure ademt een proactieve geest. Scholen staan in een pluriforme maatschappelijke context waarin enerzijds sprake is van sterkere individualisering en anderzijds gezocht wordt naar vormen van een nieuwe saamhorigheid. Een tendens die ook te zien is op het terrein van godsdienst en levensbeschouwing.
In de brochure worden allerlei relevante zaken over juridische en bestuurlijke aspecten, bestuurlijke vormgeving, de rol van de ouders en personele aangelegenheden kundig behandeld. Maar de spits van de brochure betreft naar mijn mening mogelijke antwoorden in de vorm van modellen op de vraag hoe je als christelijke scholen kunt komen tot vormen van samenwerking met scholen van een andere denominatie.
Uitdaging
Eén advies in de brochure springt er voor mij echt uit en is mij ook uit het hart gegrepen. Begin als directeuren van scholen die de intentie hebben om samen te gaan werken niet met bestuurlijke en rechtspositionele aspecten. Maar begin samen met de leerkrachten aan „de grote uitdaging om tot een breed gedeeld onderwijsconcept te komen, waarin opnieuw nagedacht wordt over de inrichting van het onderwijs, inclusief de wijze waarop kinderen worden begeleid in hun levensbeschouwelijke ontwikkeling.”
De inhoud van deze behulpzame en proactieve brochure kan schoolleiders, leerkrachten en schoolbestuurders van christelijke en openbare basisscholen helpen om zonder kramp en met pedagogische en levensbeschouwelijke passie noodzakelijke en wenselijk geachte nieuwe wegen te bewandelen voor verdere samenwerking.
De auteur is als emeritus hoogleraar algemene pedagogiek en godsdienstpedagogiek verbonden aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Hij schreef dit artikel naar aanleiding van een bespreking van de brochure ”Als je gaat samenwerken. Christelijk basisonderwijs en krimp” maandag in Amersfoort.