Medelijdend
Johannes 17:1
„Vader, de ure is gekomen, verheerlijk Uw Zoon, opdat ook Uw Zoon U verheerlijke.”
De ure is gekomen, hoewel de tijd van lijden aan de verheerlijking vooraf moest gaan. Met een wijs oogmerk drukt de Heere Jezus Zich zo uit. Hij spreekt tot onderwijzing en troost van de discipelen, die zo veel zwarigheid vonden in Zijn sterven en droefheid in Zijn heengaan.
De Heere Jezus is voorzichtig en medelijdend met hen, dat Hij dat dodelijk vertrek niet vertoont aan die akeligste zijde, maar aan de vrolijkste, name- lijk als de weg om in Zijn heerlijkheid in te gaan. Zoals ook Zijn onwankelbaar geloof dat lijden zo aanschouwt en dat gezegende gevolg zo zeker ziet, alsof de heerlijkheid er reeds was.
Zoals wij van iemand die in de Heere sterft kunnen zeggen dat hij ingaat in vrede, terwijl de dood toch vreselijk is. Maar zo spreekt Hij van de heerlijk-heid alsof die reeds gekomen is. Zo toont Hij Zijn goddelijke alwetendheid aangaande de ontwijfelbare zekerheid van die toekomst. Niet om de Vader aan die tijd te herinneren, maar weer ter wille van de discipelen. En dat om hen ervan te verzekeren dat het heuglijk tijdstip van Zijn heerlijkheid nu nabij was en ongetwijfeld zal volgen.
Al was het wel zo dat alles wat in deze nacht en de volgende dag Hem zou ontmoeten, hen scheen te dwingen het tegendeel te geloven. Ten slotte draagt Hij de komst van deze ure aan de Vader voor om Zijn heilige onderwerping te tonen.
J. Temmink, predikant te Amsterdam (”Het hogepriesterlijk gebed van Christus”, 1769)