Genoeg kansen voor christelijke ethiek
De toekomst van de christelijke ethiek is minder dramatisch dan geschetst door W. B. Kranendonk (RD 1-3), reageert dr. Stef Groenewoud.
„Waar zijn de ethici?” vraagt de hoofdredacteur van deze krant in een bijdrage in Accent. Hij acht het „een gemis dat er nauwelijks ethici binnen de gereformeerde orthodoxe wereld zijn die de grote vragen van onze tijd doordenken.” Met het terugtreden van mensen als Velema, Douma en Seldenrijk signaleert Kranendonk een gebrek aan „leidslieden die lastige problemen op een toegankelijke wijze kunnen behandelen”, zodat „meer eenvoudige gemeenteleden daadwerkelijk hun mening kunnen aanscherpen.”
Laat ik beginnen met de zorgen van Kranendonk te delen. Het is eenzaam geworden aan het front. Er is grote schaarste aan bekwame leidslieden die niet alleen de christelijke achterban op het gebied van ethische vraagstukken kunnen toerusten (de interne functie), maar ook in dergelijke kwesties als spreekbuis kunnen optreden in de seculiere buitenwereld (de externe functie). In dat verband is het bovenstaande rijtje namen gemakkelijk aan te vullen met meer Nederlandse en buitenlandse mannen (!) die recent van het ethiektoneel verdwenen. Denk aan het vertrek van Henk Jochemsen uit de medische ethiek en aan het overlijden van de Engelse theoloog John Stott.
De vraag is echter wat we met dit gegeven moeten doen. Kranendonk noemt het ontbreken van deze sleutelfiguren „een gemis waar theologische opleidingen wellicht over kunnen nadenken.” „Er ligt een opdracht, zeker ook voor de verschillende gereformeerde opleidingen en voor jonge wetenschappers”, zo stelt hij, ten slotte wijzend op de bruikbaarheid van het gedachtegoed van (met name rooms-katholieke) ethici uit het buitenland.
Koesteren
Ik zou het iets concreter willen maken dan dat. Ik zie grofweg drie lijnen voor me die –mits tegelijkertijd bewandeld– het toekomstbeeld van de christelijke ethiek wat rooskleuriger maken.
Ten eerste moeten we het bestaande potentieel van christen-ethici niet onderschatten en wellicht meer koesteren. Daarbij is het een valkuil dat we het cirkeltje rond de gereformeerde orthodoxe wereld te klein tekenen. Een ethicus als dr. Theo Boer van de Protestantse Theologische Universiteit heeft een uitgebreide publicatielijst op tal van (concrete) ethische thema’s en treedt regelmatig op in diverse media. Nee, hij is geen lid van de Gereformeerde Gemeenten, maar als het gaat om abortus, euthanasie of de beschermwaardigheid van embryo’s, delen wij bevindelijk gereformeerden meer met hem dan dat wij van mening verschillen.
Ik denk verder in het veld van de ethiek van de gezondheidszorg bijvoorbeeld nog aan prof. dr. Maarten Verkerk (medische ethiek en techniek), prof. dr. Jan Hoogland (zorg- en samenlevingsvraagstukken), dr. Bart Cusveller (verpleegkundige beroepsethiek), maar ook aan de rooms-katholieke moraaltheoloog dr. Lambert Hendriks.
Schakelen
Ten tweede is het cruciaal dat we onze toekomstige boegbeelden in de ethiek niet langer alleen zoeken in het veld van de theologie. De christenethicus van de toekomst is veelal thuis op andere terreinen en hanteert de wijsgerig- of filosofisch-ethische argumentatie even goed als de Bijbelse. Afhankelijk van het podium (intern of extern) en van het onderwerp verstaat hij of zij de kunst om te schakelen van Bijbeltekst naar de grote normatief-ethische theorieën en weer terug.
Een voorbeeld maakt dit duidelijk. Prof. dr. Henk Jochemsen benadrukte tijdens een bijeenkomst van de vereniging van christenartsen de beschermwaardigheid van het embryo (zie RD 28-2), daarbij verwijzend naar Psalm 139: „Mijn gebeente was voor U niet verholen, als ik in het verborgene gemaakt ben, en als een borduursel gewrocht ben, (…). Uw ogen hebben mijn ongevormden klomp gezien (…).” Voor geloofsgenoten is het prachtig om in deze woorden bevestigd te worden in de overtuiging dat ieder leven, hoe pril ook, van God gegeven is en dus bescherming verdient.
In gesprek met andersdenkenden, voor wie de Bijbel geen kenbron vormt, heeft de christenethicus echter, wil hij of zij in gesprek blijven, de plicht om zich ook van andere argumenten te bedienen, op zoek naar gedeelde overtuigingen. Dat kan dan gaan over menselijke waardigheid of het begrip morele status. Helemaal duidelijk wordt dit bij kwesties waar de Bijbel veel minder eenduidig handvatten biedt. Immers: welke Bijbeltekst hanteer ik als ethica prof. Heleen Dupuis oproept tot het verplicht vaccineren van kinderen tegen mazelen? Een debat over autonomie, het schadeprincipe of paternalisme lijkt op dat moment effectiever. En de eigen achterban verdient beide invalshoeken.
Modder
Ten derde is de christenethicus van de toekomst geen studeerkamerkamergeleerde. Veel meer is er behoefte aan jonge, zeer gelovige christenen die als ethicus ook met beide benen in de modder staan. Dat is bij voorkeur niet alleen de eigen modder binnen de reformatorische zuil, maar juist ook daarbuiten; een sectie (medische) ethiek of filosofie aan een seculiere faculteit (ondergetekende); een toetsingscommissie euthanasie (Theo Boer), of een internationaal bedrijf op het gebied van zorginnovaties (Maarten Verkerk).
Vooral als dergelijke sleutelfiguren hun multidisciplinaire inzichten inbrengen in een gemeenschappelijk denkkader en zich verbonden weten in een goed functionerend netwerk (zo’n netwerk van christenethici wordt momenteel opgericht), kan er een geheel ontstaan dat zowel intern als extern wellicht krachtiger functioneert dan ooit tevoren.
De auteur was directeur van het Prof. dr. G. A. Lindeboom Instituut voor medische ethiek en werkt nu als gezondheidswetenschapper bij IQ healthcare, Radboudumc Nijmegen. Daarnaast is hij in opleiding tot toegepast ethicus aan de faculteit geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht.