Treuren
Ik moet u zeggen, geruste mensen die over uw zonden niet weent en niet tot God om genade bidt, u bent niet op de rechte weg, maar op de brede weg. O, indien u het bij bevinding niet kent, dat hartelijk wenen voor God, dan bent u niet onder het getal van Zijn kinderen. U bent dan uit de vader de duivel.De oprechten van hart weten bij bevinding wat waarlijk treuren en wenen is. Hoeveel dagen en nachten hebt u geweend over uw zonden in de eerste dagen van uw bekering? Hoe hebt u God met smekingen aangelopen? En waar was het u om te doen? Dat de Heere u
op de rechte weg mocht brengen. Uw jammerlijke toestand drukte u, ja, die maakte u wenend en smekend. Zie dit toch als een goedheid van God en een blijk dat Hij een betrekking van Vader op u heeft.
Was u een tijdgelovige, Hij zou zeggen: „Efraïm is met de afgoden verzeld, laat hem varen.” Omdat u echter een zoon bent, wel wederspannig, daarom zendt hij de Geest van Zijn Zoon in u. Het is om u te verbrijzelen. Maak u geen verkeerde gedachten van God, alsof de Heere dit doet uit ongenoegen. O nee, het is een blijk dat Hij aan u gedenkt en daarom doet Hij u al wenende en biddende wederkeren.
Wat ik u bidden mag, spartel niet tegen. Wees niet te zeer begerig naar vertroosting. God weet wat voor u het beste is en het nuttigst is. Treur en ween, maar naar Hem, Hij zal het maken.
Alexander Comrie, predikant te Woubrugge
(Verzameling van leerredenen, 1749)