Wees zuinig op ontslagrecht bijzonder onderwijs
Het vraagt nader onderzoek in hoeverre het nieuwe wetsvoorstel Werk en zekerheid een bedreiging vormt voor het unieke ontslagrecht van het bijzonder onderwijs, stelt mr. Arjan Klaassen.
In 1905 kwam op initiatief van Abraham Kuyper de wetgeving tot stand waardoor voor het bijzonder onderwijs de instelling van commissies van beroep mogelijk werd. Een gewone werkgever kan een medewerker pas ontslaan nadat de kantonrechter of het UWV toestemming heeft verleend. De onderwijswerkgever kan eenzijdig de arbeidsrelatie opzeggen. Het is vervolgens aan de werknemer om bij bezwaar tegen ontslag de zaak voor te leggen aan een commissie van beroep.
Vandaag de dag worden deze commissies veelal gevormd door ter zake kundige juristen uit de eigen achterban, zodat kennis van en begrip voor de identiteit gewaarborgd is.
Tegelijkertijd staan de commissies onder vuur. In de praktijk is er sprake van een ware lappendeken van commissies met verschillende graden van professionalisering. Vrijwel iedere richting en denominatie heeft zijn eigen commissie. De minister van Onderwijs lanceerde daarom in 2005 in het kader van medezeggenschap het idee van één landelijke commissie voor alle scholen.
Daar komt bij dat het gezag van deze commissies op een dieptepunt is beland. Lange tijd was het zo dat de werknemer of de werkgever die het waagde de commissie te negeren en zich op de rechter beriep, nul op het rekest kreeg. Het oordeel van de commissie was bindend of werd slechts terughoudend getoetst. Totdat de Hoge Raad in 1996 oordeelde dat niemand van de rechter kan worden afgehouden tenzij partijen dat zelf uitdrukkelijk hebben afgesproken.
De uitspraak leidde ertoe dat er langzamerhand een praktijk is ontstaan waarin de commissie niet meer is dan een extra optie voor de werknemer. Houdt de commissie het ontslag in stand, dan wendt de werknemer zich naar de kantonrechter om het nog eens te proberen.
Andersom komt het ook voor: stelt de commissie een werknemer in het gelijk, dan negeren werkgevers naar believen het oordeel van de commissie en wordt werknemer in feite gedwongen om alsnog de gang naar de rechter te maken.
Kortom, links- of rechtsom komt de rechter eraan te pas. Het maakt procedures in het onderwijs ondertussen alleen maar complexer, langduriger en kostbaarder. De gang naar de commissie is verworden tot een strategische keuze voor de betrokken partijen in hun juridische geschil.
Specialisten op het terrein van onderwijsarbeidsrecht proberen het bestaansrecht van de commissie van beroep te duiden en af te bakenen. Binnenkort verschijnt het eindrapport van de werkgroep Verbetering positie commissies van beroep, een werkgroep waar diverse hoogleraren en specialisten bij betrokken zijn. In het rapport worden doordachte voorstellen gedaan waarmee de commissies worden ingebed in het nieuwe arbeidsrecht, met behoud van het eigen karakter van het onderwijsveld.
Bij het opstellen van het wetsvoorstel Werk en zekerheid (RD 19-2) is voorbijgegaan aan het rapport van deze werkgroep. De opstellers van het wetsvoorstel hebben bovendien niet de moeite genomen om arbeidsrechtdeskundigen te raadplegen; het sociaal akkoord moest koste wat het kost intact blijven. Ongewijzigde uitvoering zou ondertussen concreet betekenen dat kerken en scholen op korte termijn gaan vallen onder het reguliere arbeidsrecht. De SGP en de ChristenUnie hebben daar door middel van amendementen inmiddels een stokje voor kunnen steken (RD 14-2 en RD 19-2).
Gelet op de actuele situatie waarin de positie en het gezag van de commissies van beroep onder vuur liggen, blijft de vraag of het verdwijnen van de commissie en de verplichte gang vooraf naar UWV of kantonrechter zoals die ook in het bedrijfsleven geldt, een groot verlies is.
Enerzijds is het een aantasting van de vrijheid van onderwijs. Het recht om zelf invulling te geven aan het personeelsbeleid wordt ontnomen. Dat argument geldt echter met name voor identitaire geschillen. Als het om een normaal arbeidsconflict, disfunctioneren of boventalligheid gaat, valt niet snel in te zien waarom daarbij voor christelijke scholen andere regels zouden moeten gelden.
Tegelijkertijd zou het kind met het badwater worden weggegooid indien in arbeidsconflicten gerelateerd aan bijvoorbeeld uiteenlopende visies op de grondslag van de school de oplossing buiten de eigen kring moet worden gezocht. Overspel is bijvoorbeeld voor de wet niet verboden en vormt op zichzelf geen reden voor ontslag. Tegelijkertijd begrijpt iedereen dat een gehuwd personeelslid van een van de reformatorische scholen die zich misgaat, bezwaarlijk langer kan aanblijven.
Hoewel met name de Europese rechtspraak ruimte biedt voor behoud van eigenheid in het ontslagbeleid, kan een bijzondere kwestie het best gewaardeerd en gewogen worden door deskundige en professionele insiders, zoals de juristen die de commissies van beroep bevolken. De SGP en de ChristenUnie pleiten er in een amendement op het wetsvoorstel Werk en zekerheid (RD 19-2) dan ook terecht voor dat voor gewone geschillen de gewone regels gelden, maar voor eigensoortige geschillen de commissies het voor het zeggen houden. Als dat daadwerkelijk gerealiseerd wordt, mogen we blij zijn met het resultaat. Maar een congresje ter nadere doordenking alvorens de Eerste Kamer zich uitspreekt, kan zeker geen kwaad.
De auteur werkt als arbeidsrechtspecialist bij Bouwman Van Dommelen advocaten.