Zijn genadekracht
Johannes 17:1
„Dit heeft Jezus gesproken, en Hij hief Zijn ogen op naar de hemel.”
Christus leert Zijn toehoorders, die tevens afgezonderd zijn tot de verkondiging van het Evangelie van God, de noodzaak om preken en bidden samen te voegen. Alle goede woorden, ofschoon die door Zijn gezegende mond gesproken zijn, hebben geen kracht op het hart, tenzij die met kracht uit de hoogte vergezeld zijn. Zijn onderwijzingen, hoe helder ook, kunnen niet verstaan worden indien God niet verlichte ogen des verstands geeft. Zijn vermaningen en bevelen kunnen niet betracht worden, ook al zijn die niet zwaar, tenzij de Heere het willen en werken in ons werkt. Zijn beloften en vertroostingen, hoe groot en dierbaar ook, kunnen niet geloofd worden tot wezenlijke zielenrust zonder de verzegelende werking van de Heilige Geest der belofte.
Zoals wij nu weten dat de weg om zulke goede gaven te verkrijgen het gebed is, en zoals wij weten dat Christus dit door Zijn voorbeeld leert, zo moesten de apostelen en alle predikers van het Evangelie er veel meer van overtuigd zijn dat hun woord, welke bekwaamheid zij daartoe ook hadden, zonder die Goddelijke zegen onvruchtbaar zou zijn. Het bidden van deze Goddelijke Leraar der gerechtigheid was daarom voor hen oneindig noodzakelijk. Bidden is dikwijls niet minder zwaar werk dan preken (Rom. 8:26). Daarom geeft deze Opperleraar moed, dat Hij dat bidden om de Geest bij het Woord niet alleen ten laste legt aan Zijn dienaars, maar Hij geeft ook als Voorbidder de Geest om in Zijn Naam te spreken.
J. Temmink, predikant te Amsterdam
(”Het hogepriesterlijk gebed van Christus”, 1769)