Ongetrouwde James Hervey werd een calvinistische anglicaan
De Engelse dorpspredikant James Hervey werd niet zo bekend als zijn tijdgenoten Whitefield en Wesley. Wel werden er duizenden exemplaren van zijn boeken in de Engelstalige wereld verspreid. Deze maand is het 300 jaar geleden dat hij werd geboren.
James Hervey (1714-1758) diende, evenals zijn vader William Hervey, de Anglicaanse Kerk. Deze was in het begin van de achttiende eeuw in diep verval. Dit gold voor een groot deel ook voor de zogenaamde ”dissenters” buiten de staatskerk die voortgekomen waren uit de puriteinse non-conformistische traditie.
Omstreeks 1740 kwam hierin verandering toen een grote herlevingsbeweging plaatshad die vooral de anglicaanse kerk in beweging bracht. Mannen zoals John en Charles Wesley en George Whitefield zijn bij deze opwekking bekender geworden dan James Hervey.
Hervey had van jongs af een zwakke gezondheid. Toen hij in 1741 vijf jaar de Engelse kerk diende en in Weston Favell in Northamptonshire predikant was, adviseerde de dokter hem om achter een ploeg aan te lopen om de geur van de aardkluiten in te ademen. Zo vergezelde hij een boer die iedere zondag onder het gehoor van de dissenter Philip Doddridge opging. Hervey, die al enkele jaren worstelde met geestelijke vragen, vroeg aan de man: „Wat is het zwaarste in de godsdienst?” De ploeger vond het beter dat de predikant deze vraag zelf beantwoordde. Hervey zei hierop: „Ik denk dat de zwaarste zaak in de godsdienst bestaat in de verloochening van het zondige eigen ik.” De boer gaf nu zijn antwoord: „Meneer, er is een ander aspect van de zelfverloochening en dat is de verloochening van het eigengerechtige eigen ik.” Dat moest de eenvoudige akkerman verduidelijken. Deze vertelde hoe hij met genoegen en zegen de genademiddelen gebruikte. „Maar toch, tot op dit ogenblik vind ik het de moeilijkste opgave om mijn eigen kracht en gerechtigheid te verloochenen en hierop niet te steunen tot heiliging of op te rusten tot rechtvaardiging.” Deze woorden raakten Hervey diep en hij moest later erkennen dat hij toen de gerechtigheid van Christus haatte! Hij kende de Zaligmaker niet toen hij predikant werd.
Holy Club
Tijdens zijn studietijd in Oxford behoorde hij tot de zogenaamde Holy Club van studenten. Ze voerden ernstige gesprekken en verleenden sociale hulp aan behoeftigen en gevangenen. Ze hadden een mystieke inslag en onderscheidden zich door een voorbeeldig leven. Hier ontmoette Hervey de gebroeders Wesley en Whitefield. Geen van allen, ook Hervey niet, hadden met al die vrome daden innerlijke vrede en heilszekerheid. J. C. Ryle, die het leven van Hervey en van andere leden van de Holy Club heeft beschreven, merkt op dat zij „in de nevel van mysticisme en ascetisme” enkele jaren rondtastten. „De vrijheid en eenvoud van het Evangelie, het volbrachte werk van Christus aan het kruis, de juiste betekenis van de rechtvaardiging door het geloof zonder de werken van de wet, de dwaasheid van het vooropstellen van werken alvorens gerechtvaardigd te zijn” waren zaken waarvan zij de Bijbelse betekenis niet verstonden.
Door gesprekken, persoonlijke worstelingen en Schriftonderzoek kwam het bij alle leden tot een doorbraak. Zij deden de ontdekking dat goede werken zonder geloof in Christus en goddelijke vrijspraak God niet kunnen behagen. De getuigenissen van Whitefield en de Wesleys die bewaard zijn gebleven, geven een indrukwekkend beeld van het wanhopen aan eigen kracht, gerechtigheid en heiligheid, en het vluchten tot Christus zoals Hij in het Evangelie om niet wordt aangeboden. Ook Hervey kwam tot de vrijmoedigheid van het geloof en tot bewuste vrede in en door de gekruiste Zaligmaker.
Whitefield, die al eerder tot geestelijke ruimte gekomen was, wees hem op de noodzaak van de rechtvaardiging. „Ik raad je aan, beste Hervey, om al je vooroordelen opzij te leggen en de brieven van Paulus aan de Romeinen en de Galaten te lezen en hierbij te bidden. Vertel me dan eens wat je van deze leer denkt.” Als het licht over zijn ziel zou opgaan en hij geestelijk mocht verstaan wat het geheim van het Evangelie inhoudt, zou hij „niet langer kreunen onder de geest van dienstbaarheid.”
Het was in november 1739 dat Whitefield hem dit schreef en het zou dan nog twee jaar duren tot de doorbraak werkelijk kwam. Al die tijd zocht hij het nog in de werken van de wet, in zijn vrome plichten. Zijn ernst en vroomheid waren de grootste belemmeringen om zich uit te leveren aan vrije genade. Zijn biograaf John Brown van Whitburn beschrijft hoe Hervey zich steeds poogde te handhaven in zijn eigengerechtigheid en zelfgemaakte heiligheid, totdat hij moest capituleren en zich overgeven aan Christus en Zijn gerechtigheid. Het ”journaal” van Whitefield, diens preek over ”Wat dunkt u van de Christus?” en het boekje over de evangelische heiligmaking van de puritein Walter Marshall waren ook middelen om zijn blinde zielsogen te openen voor de rijkdommen van Gods genade.
Wesley
Wet en Evangelie waren voor Hervey doorleefde werkelijkheden geworden. Behalve de schatten van het Woord van God waren de Engelse en Schotse puriteinen en niet te vergeten de Nederlandse Herman Witsius zijn favoriete schrijvers geworden. Hij merkt hierover op: „De puriteinen waren de gezondste predikers en naar ik geloof de meest oprechte volgelingen van Christus in hun dagen.”
Hervey begaf zich in hun voetspoor op het schrijverspad. Hij wilde de ontdekkingen die hij gedaan had aan het papier toevertrouwen. Omdat hij zo veel onkunde bespeurde, vond hij het nodig om de Bijbelse verhouding van Wet en Evangelie aan predikanten en leken door te geven. Met Whitefield en vele anderen in de Engelse Kerk wist hij zich verbonden in de gezonde woorden van Christus, maar bij veel andere geestelijken in zijn kerk en daarbuiten vond hij het tegendeel. De demoraliserende tijdgeest werd bestreden door de nadruk te leggen op godsdienstige deugden.
Zelfs bij John Wesley, die na diens bekering was teruggevallen in een vermenging van Wet en Evangelie en ook niet vrij was van een arminiaanse geloofsopvatting, vond hij geen bijval voor zijn theologische accenten. Zijn boek ”Theron and Aspassio”, dat in 1755 in drie delen van de pers kwam en in een samenspraak het verschil tussen geloof en werken verklaart, werd door Wesley scherp veroordeeld en onder de noemer van antinomianisme gebracht. Dit verhinderde niet dat de drukpersen van dit doorwrochte werk in korte tijd twintig edities produceerden. Behalve de waardering van velen en de zegen die zoekende en niet-verzekerde zielen hieruit ontvingen, was de kritiek van velen scherp en meedogenloos. De Schot Robert Sandeman, die het geloof alleen als een verstandelijke activiteit beschouwde, vond de bevindelijke toon die Hervey hanteerde een vorm van Bijbelse onevenwichtigheid. Anderen vonden zijn aandacht voor persoonlijke heilszekerheid te stellig en strijdig met de praktijk van vele schuchtere gelovigen.
Brieven
Het grootste deel van zijn ambtelijke loopbaan bracht hij door in Weston Favell. Daarvoor was hij enkele jaren hulpprediker in Bideford in Devonshire. Beide plaatsen hadden in het geheel van het Britse eiland weinig betekenis. Hervey had veel contacten met onder anderen methodisten. Hun weldoenster Lady Huntingdon was ook op Hervey gesteld, evenals de dissenter Philip Doddridge uit Northampton.
Nog meer dan ”Theron and Aspassio” waren zijn ”Meditations and Contemplations” (1746-7) en zijn ”Brieven” populair. De nooit getrouwde Hervey oefende zich in het mediteren in de natuur en vertrouwde zijn gedachten aan het papier toe. Zijn geschriften hebben over het algemeen een stichtelijk karakter, waarbij hij dogmatische kernpunten niet uit de weg gaat. Hij was ervan doordrongen dat kennis van de reformatorische leer in de eeuw van de verlichting broodnodig was. Deze leer moest hij soms op polemische wijze verdedigen, zoals tegen de aanvallen van Wesley op zijn visie op de toegerekende gerechtigheid van Christus. De wederzijdse brieven verschenen in druk en werden door Marinus van Werkhoven in het Nederlands vertaald. Zo was de ‘breuk’ tussen de calvinistische Hervey en Whitefield en de arminiaanse Wesleys mede hierdoor in openbaarheid gekomen, hoewel zij elkaar bleven respecteren. Hervey wilde de verschillen niet op de spits drijven en de verwijdering niet vergroten, maar hij vond het tot oneer van zijn Zaligmaker om hierover te zwijgen.
Onnutte dienstknecht
Oud is Hervey niet geworden, maar wel rijp in godsvrucht en geheiligde kennis. Op 25 december 1758 overleed hij in Weston Favell. Een eenvoudige steen waarop staat dat hij 45 jaar oud is geworden, siert zijn laatste rustplaats. „Een naam die nog meer zal voortduren zullen zijn geschriften geven”, zo staat er ook. Hierop volgt: „Daarin zien wij hoe zijn hemelse ziel zich vertoont en voortleeft.”
Zijn vriend William Romaine hield op 4 januari 1759 een rouwpreek. Hij prees Herveys gaven en genade en verhaalde hoe hij was heengegaan. Hervey verlangde ernaar om bij zijn Heere en Heiland te mogen zijn en zonder zonde Hem te verheerlijken. Tien dagen voor zijn sterven sprak hij met zijn hulppredikant over de zekerheid van het geloof en de grote liefde van God in Christus. „O”, zei hij, „hoeveel heeft Christus voor mij gedaan en hoe weinig heb ik voor zo’n liefhebbende Zaligmaker gedaan!” Hij beschouwde zichzelf als een onnutte dienstknecht die ook voor zijn ambtelijke zonden, tot op het laatste ogenblik van zijn leven, de bedekkende en toegerekende gerechtigheid van Christus nodig had. Toen de dokter hem vertelde dat hij nog maar korte tijd te leven had, sprak hij: „U zegt me dat ik nog maar weinig minuten heb te leven. Laat mij dan ook deze ogenblikken besteden in de aanbidding van onze grote Verlosser.”
Vlucht naar Christus
Ontwaakte zondaren, vlucht naar Christus! Kom onder de bedekking van Zijn bloed. Eigen u de gezegende Jezus toe. Zie op Hem, en Zijn verdiensten zijn uw eigendom. Sprenkel het bloed aldus: sprenkel het op uw dorpel en deurposten; op alles wat u bent, op alles wat u heeft, en op alles wat u doet; op uw geweten opdat u rein mag worden; op uw zielen opdat u geheiligd mag worden; op uw werken opdat deze aangenomen mogen worden. Laat eenieder van u zeggen: Ik ben een arm, schuldig, hulpeloos schepsel, maar in Jezus Christus Die vol is van genade en waarheid, heb ik gerechtigheid en sterkte. Ik ben een arm, verdorven, walgelijk schepsel, maar Jezus Christus, Die het beeld is van de onzienlijke God en het afschijnsel van Zijns Vaders heerlijkheid, heeft mij liefgehad en mij van mijn zonden gewassen in Zijn bloed.
Uit: ”De tijd van gevaar, en de middelen ter beveiliging; nevens de weg tot heiligheid”, J. Hervey. Een preek over Hebreeën 11:28.