Apologetiek kan niet op de oude voet verder
Staan we aan de vooravond van het einde van apologetiek?
Onlangs ontving het boek ”The End of Apologetics: Christian Witness in a Postmodern Context” van Myron Penner een belangrijke prijs van Christianity Today. Penner stelt—net als ik in mijn vorige bijdrage aan deze rubriek deed—vragen bij de manier waarop apologetiek bedreven wordt. Ik beweerde eerder dat de nadruk op de rede in verlichting en modernisme voortkwam uit een nieuw verstaan van het individu.
De verlichtingsmens van Descartes en Kant is een op zichzelf teruggeworpen geïsoleerde eenheid die zich door middel van zijn verstand een weg door het leven baant. Hij lijkt een sterke en hoogmoedige mens, maar is in werkelijkheid een mens die in het nauw gedreven is, onzeker van zichzelf, de wereld en God. Apologetiek bewandelde volgens mij ten onrechte vaak dezelfde kennisweg als de verlichtingsmens, door te proberen een godsbewijs te geven los van en voorafgaand aan het eigenlijke geloof in God. Ik portretteerde daarom apologetiek als een zwaktebod.
Nihilisme
Penner gaat veel verder. Hij opent de frontale aanval op apologetiek. Aangezien apologetiek het geloof probeert te bewijzen met ‘neutrale’, seculiere redeneringen, zijn alleen experts nu nog wegwijzers naar Christus, zo beweert hij. Het geloof is iets geworden van argumenten over God, terwijl die God zelf ver te zoeken is. Penner gaat zelfs zover apologetiek een vorm van nihilisme te noemen. Door de exclusieve nadruk op logische argumenten ondergraaft modernistische apologetiek precies het Evangelie dat het probeert te beschermen. We hebben geen experts maar apostelen nodig, die spreken vanuit eigen ervaring en worsteling, vindt Penner. De tegenstelling expert versus apostel ontleent hij aan Kierkegaard. Penners woorden zijn hard, maar uiteindelijk wel goedbedoeld: mensen, word nou eens wakker; we moeten de zaken echt anders aanpakken.
Dat apologetiek een andere benadering verdient, vind ik ook, maar het is nog maar de vraag of de kritiek ook moet leiden tot het einde van apologetiek. De volgende kritiekpunten vatten vrij aardig samen hoe mensen zoals Penner over apologetiek denken.
Het eerste bezwaar is, zoals ik hiervoor schreef, dat apologetiek een soort zwaktebod is; een uiting van het geïsoleerde ik van de verlichting, dat het verstand moet volgen voor het zichzelf en de wereld (en God) kan kennen. Als de mens zelf het fundament vormt voor het kennen van God, is er iets mis. Dat is de aloude zelfwerkzaamheid. Het moet juist andersom zijn: ons kennen moet voortkomen uit het ons geborgen weten in God.
Een tweede bezwaar is dat apologetiek uitgaat van de misvatting van een neutrale plek die we logica of rede noemen. Alsof we kunnen werken met universele definities van God en waarheid; alsof een goed argument automatisch leidt tot aanname door de gesprekspartner; alsof in de neutrale sfeer, die rede heet, de objectieve feiten leiden tot unanimiteit. Dat lukt nooit. Het recente nationale religiedebat verzandde bijvoorbeeld al spoedig in een spitsvondig welles-nietesspelletje. Verstandelijk vermogen staat altijd in dienst van de menselijke wil, een ideologie, een levensbeschouwing.
Het derde bezwaar is de manier waarop taal functioneert. Filosofen in de twintigste eeuw hebben het ideaal opgegeven dat taal precies de werkelijkheid moet weergeven. Taal vormt volgens hen een instrumentarium dat de mensheid ontwikkeld heeft om greep te krijgen op de wereld, om betekenis toe te kennen aan de wereld. Taal vormt een buffer tussen onszelf en de realiteit om ons heen die ons helpt om met de wereld om te gaan, maar de buffer zelf is feilbaar. Er is enige correspondentie met de werkelijkheid, maar altijd indirect en nooit probleemloos. We kunnen hiermee dus niet een toren van Babel bouwen die tot in de hemel reikt.
Ten vierde kan rede niet een-op-een God bewijzen. Indien dat zo was, zou God een meetbaar wezen zijn, onderworpen aan het menselijk denken, te vangen in menselijke categorieën. Nee, de soevereine God van de Schrift staat boven ons en buiten ons. Onze rede kan alleen naar deze God wijzen, maar deze God nooit bevatten. Godsbewijzen zijn daarom per definitie onmogelijk en ontoelaatbaar.
- Als vijfde en laatste bezwaar is er het feit-waardeprobleem. Een ‘bewezen’ feit van de opstanding van Christus leidt voor moderne heidenen niet tot de conclusie dat Hij dus de Zoon van God is. Het feit dat de kosmos een begin heeft, zorgt er evenmin voor dat mensen op hun knieën vallen voor God als de Grote Oorzaak. Het geloof staat of valt voor mensen van nu niet meer met de geloofwaardigheid van bepaalde feiten. Die zijn niet zo relevant. Het gaat hen om de geloofwaardigheid van de waarden daarachter. En die christelijke waarden zijn voor de postchristelijke medemens niet aannemelijk.
De vijf punten samenvattend: een godsbewijs laat onze kwetsbaarheid zien, het werkt niet, het is onmogelijk, het is ontoelaatbaar en niet relevant. Als je al deze bezwaren op elkaar stapelt, wordt één ding duidelijk: apologetiek zoals die tot nu toe bedreven wordt, is modernistisch. Het is een zusje van de verlichting. Het is een uiting van een wereldbeschouwelijk denken dat voorbij is; het heeft zich te weinig van de kritiek van het postmodernisme aangetrokken.
Alternatief
Nu is postmodernisme op zich ook niet alles, maar vasthouden aan het modernisme is uiteindelijk net zo min (of nog minder) christelijk. Betekent dit dan dat Penners uitspraak over het einde van de apologetiek terecht is? Als we zeggen dat modernistische apologetiek niet langer houdbaar is omdat het modernisme tekortschiet, betekent dat dan automatisch ook dat apologetiek niet meer kan? We kunnen apologetiek toch op een andere manier beoefenen? Een postmoderne apologetiek, die zich de kritiek op het modernisme heeft aangetrokken, kan een interessant alternatief bieden.
Christina Geschwandtner bewandelt die andere weg in haar boek ”Postmodern Apologetics? Arguments for God in Contemporary Theology”. Ze laat zien dat na het falen van het modernisme onder hedendaagse filosofen opnieuw over God wordt gesproken. Christendom is weer punt van gesprek aan het worden. Het geloof wordt opnieuw filosofisch doordacht. Juist waar en wanneer de modernistische manier van denken verworpen wordt, ontstaat er ruimte om Gods Zelfopenbaring weer serieus te nemen. In het postmoderne tijdperk heeft apologetiek blijkbaar nog een staartje. Daarover een volgende keer meer.
Jos de Keijzer, promovendus aan Luther Seminary in Minnesota (VS). Heeft u een vraag voor deze rubriek of wilt u reageren? weerwoord@refdag.nl