ROTTERDAM. De tijd die voorafging aan de hervorming in Rotterdam was politiek, kerkelijk en geestelijk chaotisch. De geestelijke verzorging schoot ernstig tekort.
Dat beeld schetste de hervormde emeritus predikant uit Rotterdam ds. L. J. Geluk dinsdagavond in zijn lezing voor de Rotterdamse afdeling van de Gereformeerde Bond. De afdeling hield dinsdag –voorlopig– zijn laatste openbare vergadering vanwege afnemende belangstelling. Volgens voorzitter ds. H. G. de Graaff „een avond met een rouwrand.” Hij sprak niettemin van „continuïteit in de Bijbels-gereformeerde prediking.” De afdeling zal blijven bestaan als een slapende vereniging die, wanneer nodig, weer ‘wakker’ gemaakt kan worden.
Ds. Geluk ging in zijn lezing uitvoerig in op de tijd die voorafging aan de hervorming in Rotterdam. De in 1520 voltooide Laurenskerk stond in het midden van de stad en was voorzien van twintig kapellen met elk hun eigen altaar. Naast deze ene kerk kende de stad vier kloosters en nog enkele kapellen. De dienstdoende pastoor, een zekere Dirck Jansz. de Volder, werd krankzinnig en stierf in 1532.
Omdat de stad het traktement van zijn kapelaan niet wilde betalen, vertrok deze in 1534. Diens opvolging verliep traag. Intussen rezen er verdenkingen tegen hem van wat men lutherse ketterijen noemde. Kapelaan Heinrick zou ketterse boeken in bezit hebben. Hij had reformatorische denkbeelden en deelde die met enkele vooraanstaande overheidspersonen. De huishoudster van de pastoor riep in april 1538 op straat uit dat alle regeerders van Rotterdam dieven, verraders, lutheranen en ketters waren. Zij kreeg een hoge boete, moest een stuk van haar tong missen en werd voor 101 jaar buiten de stad gebannen.
Prins
Keizer Karel V en zijn zoon Filips II deden er alles aan om de ketterij te onderdrukken. De Reformatie werd volgens ds. Geluk gehinderd door de Boerenoorlog, door wederdopers en rooms-katholieken, maar ook door de reformatorischen. De reformatorischen waren intern zeer verdeeld en onder de roomsen waren er gematigden en fanatieken. „Er was in die jaren een scala aan geestelijke en kerkelijke standpunten dat je kon innemen”, zo zei ds. Geluk.
In 1556 ging de Rotterdamse magistraat op zoek naar een nieuwe pastoor. Die werd gevonden in de prior van het Sint-Barbaraklooster in Delft. Hij bleef tot 1572. De Beeldenstorm die in 1566 woedde ging Rotterdam voorbij omdat de overheid de kerk gesloten hield. Op 18 september 1566 belegden de calvinistische protestanten hun eerste dienst, even buiten de stad, aan de rivier. De Prins van Oranje, die in 1567 in de stad kwam, wilde geen toestemming geven voor het houden van erediensten in de kerk.
Toen Alva zijn intocht in de Nederlanden deed, werd de vervolging stevig aangescherpt. Vele hervormden vluchtten naar het buitenland. Toch werd november 1572 voor het laatst de mis opgedragen. Drie dagen later volgde de eerste gereformeerde dienst.