Laatste vijand de dood krijgt dubbel gezicht
Al enkele maanden is de euthanasiepraktijk onderwerp van discussie. Maar waar ouderen worstelen met de dood, lijken sommige artiesten uit de popcultuur steeds meer met deze laatste vijand te flirten. In postchristelijk licht heeft de dood een dubbel gezicht.
Dagenlang was het artikel het best gelezen op de site van dagblad Trouw, om uiteindelijk ook met grote voorsprong het meest gelezen stuk van 2013 te worden: ”De finale van een zelfgekozen dood”. Het geeft een aangrijpend relaas van de laatste uren van de dementerende Siep Pietersma. Hij „knokte om te mogen sterven”, om zelf de „kapitein van zijn schip” te mogen blijven. Dan drinkt hij op zaterdagochtend 9 november uiteindelijk bij vol bewustzijn een dodelijk drankje, om het aftakelingsproces voor te zijn. De camera klikt als Pietersma het opdrinkt. Op de volgende foto ligt hij met opgetrokken benen op de bank terwijl de arts de dood vaststelt. Vrouw, kinderen en kleinkinderen kijken toe.
Geen lezer die niet als vanzelf meebeweegt op de emoties in het verslag. Hier heeft een mens gevochten om de regie te behouden en de dood tot gehoorzaamheid te dwingen, in plaats van andersom. Maar tegelijk: heeft Pietersma met zijn streven naar controle niet iets ontheiligd? En vanwaar die stelligheid, als hij zegt: „Laat me zelf bepalen hoe en wanneer ik er een einde aan maak. Het is mijn keuze, mijn verantwoordelijkheid”?
Het verhaal van Pietersma is misschien het bekendste uit een langere reeks voorbeelden die de laatste maanden in diverse media passeerden. Daaronder is ook het verhaal van een 35-jarige vrouw die zich bezeten wist door demonen. Artsen waren het onderling niet eens of euthanasie mocht worden toegepast, maar uiteindelijk gebeurde het wel.
In antwoord op Kamervragen gaf minister Schippers van Volksgezondheid deze week aan dat er in 2013 aanzienlijk meer euthanasie is toegepast op mensen met een psychiatrische aandoening: 42 tegen 14 en 13 in respectievelijk 2012 en 2011. „Een logische ontwikkeling”, volgens Schippers, omdat artsen nieuwe euthanasieverzoeken in de psychiatrie inmiddels kunnen vergelijken met het groeiende aantal euthanasiemeldingen dat door de toetsingscommissies reeds als zorgvuldig beoordeeld is.
Zelfs uit kringen van voorstanders van euthanasie klinken bezorgde geluiden. Steven Pleiter, directeur van de inmiddels bijna twee jaar bestaande Levenseindekliniek, sprak op Radio 1 zijn zorg uit over de tendens dat mensen zich steeds sneller tot zijn kliniek wenden. Reguliere artsen schuiven de zaak veel te graag van zich af, concludeert Pleiter. Hij wil het liefst dat zijn kliniek niet meer nodig is en dat iedere wens tot euthanasie bij een reguliere arts aan de orde kan komen. Maar in de praktijk lijkt het omgekeerd te werken. De kliniek zal op een congres in maart uitgebreid aandacht besteden aan de toenemende problemen. Ook Boudewijn Chabot, bekend voorvechter van euthanasie en auteur van een handboek voor zelfeuthanasie, schreef in NRC Handelsblad dat de euthanasiepraktijk ontspoort.
Troost
Prof. dr. G. C. den Hertog, hoogleraar ethiek aan de Theologische Universiteit in Apeldoorn, herkent de tendens. Hij wil voorzichtig zijn met te snelle conclusies, maar duidt het toenemende aantal voorbeelden dat de media haalt als een signaal dat er een „spagaat” in de euthanasiewetgeving is ingebouwd die als vanzelf tot problemen leidt. Enerzijds is alles juridisch „dichtgetimmerd”, maar anderzijds blijkt de persoonlijke inschatting van de arts een rol te spelen, zeker bij „ondraaglijk psychisch lijden.”
„Bedenk wel, er komt iemand naar je toe die zegt ondraaglijk te lijden, en jij hebt als arts de bevoegdheid er iets aan te doen. Dan is met professioneel handelen niet alles gezegd. Er kan grote druk op artsen worden uitgeoefend. Is het dan vreemd als zij in zo’n situatie voor de druk bezwijken? Ik zeg het niet om hen te verontschuldigen, maar om er aandacht voor te vragen dat we het hun buitengewoon lastig hebben gemaakt. Door euthanasie in situaties van „ondraaglijk psychisch lijden” toe te staan, is er een grijze ruimte ontstaan, zo blijkt nu.”
Ook afgezien van de trend dat steeds meer omstreden voorbeelden de media halen, is er het nodige te zeggen over de huidige praktijk, aldus de hoogleraar. „Ethiek wijst terug naar hoe we op een diepe manier in het leven staan. In de huidige praktijk hoor ik daarom wel iets van wat in Psalm 17 staat: dat je zonder God geen deel hebt dan in dit leven. Als je „eruit wilt stappen” omdat je er „klaar mee bent”, had je je opgesloten binnen dit leven. Het is dan om zo te zeggen nog je enige troost dat je dat in eigen hand houdt.” Zo’n houding getuigt uiteindelijk van een „eenzaam mens-zijn.”
Die eenzaamheid klinkt ook door waar het niet tot euthanasie komt en het leven juist ‘gerekt’ wordt. Hier is misschien niet zozeer sprake van een doorgeschoten autonomie, als wel van een gebrek aan autonomie, formuleert de hoogleraar voorzichtig. „Mensen komen met een vragend gezicht naar hun arts: Dokter, u kunt er toch wel wat aan doen? Het zou in sommige gevallen eerlijk zijn om dan duidelijk uit te leggen dat een chemokuur hooguit je leven een poosje kan rekken, en dan nog met een mindere kwaliteit van leven. Toch denk ik dat artsen weleens te vaak op die optie aansturen, in plaats van de dood onder ogen te zien en iemand zich rustig te laten voorbereiden met zijn of haar familie. Dat doet geen recht aan de autonomie van de patiënt en het getuigt ook van een zekere gebondenheid van de arts.”
„Populaire muziekcultuur flirt met de dood”
Tegelijk is er ook een andere, ogenschijnlijk precies omgekeerde tendens zichtbaar. Aan het eind van het leven probeert men de dood soms eigenmachtig klein te krijgen of te ontwijken. Maar aan het begin, in de bloei van de jeugd, lijkt de dood juist steeds vaker in al zijn overmacht te worden opgezocht. De populaire muziekcultuur flirt de laatste jaren steeds openlijker met de dood, signaleert dr. Robert Doornenbal, docent theologie en cultuur aan Christelijke Hogeschool Ede (CHE). Hij analyseert in zijn colleges regelmatig videoclips om na te gaan welk wereldbeeld daarin doorklinkt. En die clips en films worden steeds donkerder aangezet, zo ziet hij. Doornenbal vindt het „van groot belang om te reflecteren op wat hier gebeurt.” Ook „jongeren uit de RD-achterban” zitten er volgens hem „middenin.”
De voorbeelden zijn legio. Enerzijds staan diverse clips in het teken van het oude motto ”pluk de dag”, zoals in het nummer ”Die Young” van de Amerikaanse popzangeres Ke$ha. Het refrein roept op om er (’s nachts) zo veel mogelijk van te maken, „like we’re gonna die young” – we sterven immers toch jong. In de bijbehorende clip wordt een duistere orgie vol zinnelijkheid opgevoerd in een kerk. De antichristelijke symboliek van een omgekeerd kruis komt vaak terug. De orgie wordt afgesloten door een arrestatieteam dat zijn mitrailleurs leegschiet, en Ke$ha die de geweerlopen tegemoet loopt.
Maar de dood wordt niet alleen ‘gevierd’ als de ultieme reden om uit het leven te halen wat erin zit. Hij wordt anderzijds ook omwille van zichzelf steeds vaker opgezocht en verheerlijkt. Dat gebeurt dan opnieuw vaak in combinatie met seksualiteit, zegt Doornenbal.
Sprekend voorbeeld hiervan is de eveneens Amerikaanse zangeres Katy Perry, die bij de uitreiking van de Grammy Awards (de belangrijkste prijzen voor hedendaagse muziek) eind januari optrad met het nummer ”Dark Horse”: een verwijzing naar het vale paard van de dood uit het Bijbelboek Openbaring. Ze zingt onder meer: „Make me your Aphrodite, make me your one and only/ Don’t make me your enemy/ Are you ready for a perfect storm/ ‘Cause once you’re mine there’s no going back.” (Vrij vertaald: Maak me je enige liefdesgodin, en niet je vijand. Ben je er klaar voor overweldigd te worden, want als je eenmaal van mij bent, kun je niet meer terug.)
De combinatie van „lust, dood en duivel” was al typerend voor de romantiek vanaf 1800, zegt Doornenbal. „Wat we nu zien, is eigenlijk neoromantiek.” Hij peinst over de vraag wat nu precies de gezamenlijke noemer is van de thema’s dood en erotiek. „De koppeling van die twee is altijd al gemaakt. Maar het is niet eenvoudig om precies te benoemen waarom. Misschien delen ze beide dat je jezelf erin verliest, in een totale overgave aan iets wat jezelf overstijgt. De Fransen noemen het orgasme wel „le petit mort”, de kleine dood.”
Een ander aspect van de toenemende aandacht voor de dood is volgens hem dat het taboe op de seksualiteit inmiddels wel zo’n beetje is doorbroken. „Het volgende onderwerp dat aan de beurt komt, is de dood.” In wetenschappelijke literatuur over deze materie wordt inmiddels onderscheid gemaakt tussen een „pornografie van de seksualiteit” en een „pornografie van de dood”, zegt de docent. „De dood is in deze uitingen entertainment geworden. Verdriet en gemis ervaren we er dan niet meer bij. We krijgen alleen een fascinerende, maar door de media bemiddelde, commerciële en onwerkelijke ervaring. De angel is er helemaal uit gehaald.”
Onzekerheid
Een laatste aspect waar Doornenbal op wijst, is dat de dood aan aantrekkingskracht wint omdat die bij uitstek iets te beleven geeft. Hij illustreert dit aan de hand van een act van de populaire Zweedse diskjockey en muziekproducent Avicii bij de uitreiking van de YouTube Music Awards, vorig jaar november. Alle ontzag voor de dood werd bij deze uitvoering met voeten getreden.
Avicii speelt in het filmpje met de grens tussen werkelijkheid en schijn. Een jonge vrouw loopt verdwaasd rond op een dansfeest en vraagt aan een jongen of hij tegen haar wil zeggen dat ze echt bestaat. Ze weet dat namelijk niet meer van zichzelf. Ze raken aan de praat en belanden daarna in een gevecht met een stel op het podium: Avicii en zijn vriendin. De verdwaasde vrouw slaat de andere vrouw in elkaar, tot de uitvoering wordt stopgezet. Het publiek krijgt een keuzemoment: moet dit goed aflopen of tragisch? Massaal kiezen de aanwezigen voor het tweede. Daarop zegt de verdwaasde vrouw tegen de jongen: „Ik wil alles samen met jou beleven, laten we proberen dood te gaan!” Ze klimmen een ladder op en laten zich naar het lijkt te pletter vallen te midden van het publiek. Dat schrikt even – maar feest dan des te harder weer verder.
Doornenbal is er nog steeds door aangedaan. „Dit is echt verschrikkelijk. We zijn losgeraakt van onze christelijke wortels, en dit is het gevolg.” Dat de vrouw erin bevestigd wil worden dat ze bestaat, toont een „fundamentele onzekerheid”, aldus Doornenbal: „Moeilijk gezegd: de ontologische veiligheid is weg. Alleen door heftige belevenissen weten we nog dat we bestaan. Dat is ongelooflijk nihilistisch. Het is plezier in het leven hebben en dan de dood, en niets ertussenin. We willen niet meer midden in het gewone leven staan, dat vinden we zinloos. Daarom verkennen we alleen de rand: de grens van de dood.
Ik denk niet dat deze artiesten oud willen worden”, zegt Doornenbal. „Ik denk dat ze letterlijk na het uitleven van hun jeugd en seksualiteit net zo lief dood zijn. In die zin zie ik wel een verband met de lossere euthanasiepraktijk.”
Als remedie wijst Doornenbal op de vroegere stervenskunst. „Bijvoorbeeld bij de puriteinen kwam vaak de hele familie bij elkaar om te kijken hoe iemand was op zijn sterfbed. Een soort proefneming om te zien hoe God bij iemand was en wat het geloof vermocht.” Hoewel ook hier soms de pijn en de vragen de overhand kregen, ervoeren mensen toch dat de dood een doorgang naar het eeuwige leven kon zijn, aldus de docent. Wie zijn identiteit in God vindt, heeft de bevestiging door belevenissen ook niet meer nodig. „We zijn dat helaas helemaal kwijt. In de populaire cultuur zien we nu dat er een bijna luguber spel, een occulte viering van een grenservaring voor in de plaats komt.”
Platform AKZ+
Het platform AKZ+, uitgaande van de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA), de Theologische Universiteit Kampen (TUK) en de Gereformeerde Hogeschool Zwolle, organiseert deze en volgende maand een collegereeks over het thema ”Midden in het leven is de dood”. De eerste bijeenkomst vond deze week plaats. In maart spreken prof. dr. J. Hoek, prof. dr. H. J. Selderhuis en prof. dr. G. C. Den Hertog over sterven in de middeleeuwen, de Reformatie en de Nadere Reformatie en bij twintigste-eeuwse theologen als Jan Koopmans en Dietrich Bonhoeffer. Centraal staat de vraag of en hoe „ons geloof in een levende Heer” van belang is voor de omgang met de dood.