„Atheïst wil misschien niet dat God bestaat”
NEW YORK. Er is geen hard bewijs nodig om met een goed geweten in God te kunnen geloven. Atheïsten willen misschien dat Hij niet bestaat om aan hun autonomie te kunnen vasthouden.
Dat zegt de bekende Amerikaanse filosoof en apologeet Alvin Plantinga in een groot interview met The New York Times begin deze week. Het interview is het eerste van een serie over religie die de filosofische afdeling van de opinieredactie van de toonaangevende krant heeft opgezet.
Plantinga is emeritus hoogleraar filosofie aan de Amerikaanse universiteit van Notre Dame en auteur van meerdere toonaangevende apologetische werken. In het onlangs in Amsterdam gevoerde Nationaal Religiedebat werd daar meermaals naar verwezen.
Plantinga benadrukt in het interview dat er geen bewijs nodig is om met een goed geweten in God te kunnen geloven. Het ontbreken van bewijs voor het bestaan van God kan hooguit tot agnosme leiden, maar logisch gezien niet tot atheïsme. „Niemand denkt dat er voldoende bewijs is voor de stelling dat er een even aantal sterren is. Maar er is evenmin iemand die op basis daarvan concludeert dat het aantal dus oneven is. De juiste conclusie zou agnosme zijn.”
Geloof in God is vooral gebaseerd op religieuze ervaring, aldus Plantinga. Als er echter sterke argumenten tegen het bestaan van God zouden zijn, zou dat wel in de richting van atheïsme wijzen. Maar die zijn er niet, zegt de apologeet: „Ik denk integendeel dat er sterke argumenten voor het bestaan van God zijn, zoals de fijnregeling van het universum. Volgens wetenschappers hadden sommige eigenschappen van het universum maar een fractie anders hoeven zijn, of het leven had niet kunnen ontstaan. Als bijvoorbeeld de kracht van de big bang een minieme factor kleiner of groter was geweest, was ons leven niet mogelijk geweest.”
Ook dat Gods bestaan en werking niet meer nodig zijn om bepaalde fenomenen zoals onweer te verklaren, bewijst nog niet dat Hij niet bestaat. „We hebben ook de maan niet meer nodig om maanziekte (epilepsie) te verklaren”, aldus Plantinga, „maar dat betekent niet dat er dus geen maan is. Het zou alleen gerechtvaardigd zijn op basis daarvan niet meer in de maan te geloven, als de enige reden om in de maan te geloven erin zou hebben bestaan dat die een verklaring voor de maanziekte vormde.”
Autonomie
Op de vraag waarom zo veel filosofen atheïst zijn als er dan geen goede argumenten voor zouden zijn, verwijst Plantinga naar een uitspraak van „de uitzonderlijk gevoelige” atheïst Thomas Nagel, die aangaf dat hij eenvoudigweg niet wilde dat er zoiets als een God bestond. Plantinga: „Ik ben geen psycholoog, maar het is denk ik niet moeilijk in te zien waarom hij dat zo zegt. Als God zelfs alles weet voordat het in mijn gedachten opkomt, kan dat voelen als een ontoelaatbare inbreuk op mijn privacy. Al mijn gedachten en daden worden dan voortdurend beoordeeld. Het komt neer op een aanzienlijke beperking van de menselijke autonomie.”