Onderscheidenlijke prediking wapen tegen vervlakking
Prediking die geestelijk leiding wil geven, dient onderscheidenlijk te zijn, stelt prof. dr. A. Baars.
Iets meer dan zestig jaar geleden aanvaardt professor Willem Kremer zijn ambt als hoogleraar aan deze universiteit. De titel van de rede die hij uitspreekt, luidt ”Geestelijke leiding in de prediking”. De keuze van dit onderwerp staat niet los van de tijdgeest en van de atmosfeer binnen de kerken in die dagen. De jaren na de Tweede Wereldoorlog zijn een tijd van wederopbouw, maar worden ook gekenmerkt door crises op verschillende fronten.
Ook in verschillende kerken binnen de gereformeerde gezindte ontstaan spanningen. Die lopen soms zo hoog op dat zij leiden tot kerkscheuringen, het afzetten van predikanten of hun overgang naar andere kerken.
De spanningen in de Christelijke Gereformeerde Kerken in die dagen raken vooral de visie op de prediking. Het verschil in opvatting kan wellicht het beste getypeerd worden met twee kernwoorden: een meer verbondsmatige tegenover een meer bevindelijke prediking.
Sommigen benadrukken sterk de vastheid van Gods beloften. God schenkt het heil in de belofte welgemeend aan de hele gemeente. Zij ontkennen uiteraard niet dat dat heil persoonlijk moet worden toegeëigend in de weg van geloof en bekering, maar daarop lijkt soms minder nadruk te liggen. In elk geval vrezen vele voorstanders van een meer bevindelijke prediking dat men er op deze manier al te gemakkelijk van uitgaat dat het grootste deel van de gemeente –zo niet de gehele gemeente– behouden is. Zij zijn van mening dat het hier ontbreekt aan een echt Schriftuurlijk-bevindelijke geestelijke leiding in de prediking, waarin duidelijk onderscheiden wordt tussen bekeerden en onbekeerden en de weg gewezen wordt om tot Christus te komen en met Hem te leven.
Van de predikanten die dit gebrek aan bevindelijk-geestelijke leiding signaleren, verlaten verschillenden in deze periode onze kerken. Sommigen gaan over naar een ander kerkverband. Anderen vormen eigen gemeenten. Dit alles is mede aanleiding voor het ”synodaal getuigenis” van 1953.
De inaugurele rede van professor Kremer uit het volgende jaar staat midden in deze problematiek en is zonder deze context ook niet goed te begrijpen. Kort en goed gezegd, laat Kremer hier zien dat goede verbondsmatige prediking juist vereist dat wij onderscheidenlijke, geestelijke leiding geven aan de gemeente. Zijn woorden in deze rede –én zijn onderwijs in Apeldoorn– hebben in de jaren daarna vredestichtend en richtinggevend gewerkt in de kerken, en misschien ook wel daarbuiten.
De ontwikkelingen hebben sindsdien bepaald niet stilgestaan. Niettemin legt Kremer ons in zijn werk een aantal aandachtspunten voor die mijns inziens voor kerk en theologie van vandaag nog steeds van levensbelang zijn. Daarom wil ik in deze rede een poging wagen deze vragen uit de context van de jaren 50 van de vorige eeuw los te pellen.
Ik richt me wat betreft geestelijke leiding in de prediking concreet op drie kernthema’s: (1) De grondslag: het werk van de drie-enige God. (2) Het karakter: onderscheidend preken. (3) De toespitsing: de geestelijke groei.
Grondslag
Het is van belang om eerst duidelijk te maken wat we precies met geestelijke leiding in de prediking bedoelen. We zouden het –in alle voorlopigheid– zo kunnen definiëren: „Bij geestelijke leiding in de prediking gaat het om de volgende vraag: hoe laat de voorganger in de bediening van het Woord zien op welke manier de Heilige Geest het heil dat Christus heeft verworven, uitwerkt in en toepast aan de harten en levens van zondige mensen.”
Hierbij moeten we uiteraard allereerst denken aan de manier waarop de Geest zondaren tot Christus brengt in de weg van geloof en bekering. Dat is echter bepaald niet het enige. Het gaat ook om het werk van de Geest in de oefening en de groei van het geloofsleven en om Zijn leiding in de heiliging van het leven.
Dat houdt in dat hier ook aan de orde komt welke remmingen, stremmingen en strijd er kunnen zijn in het leven van de gelovigen en hoe de Heilige Geest leert die te overwinnen. Dat alles mag –volgens de Schrift– niet exclusief persoonlijk worden opgevat. De Heilige Geest leidt en zegent de individuele gelovige namelijk binnen de context van de gemeente, door het Woord en de sacramenten.
Maar op welke wijze doet de Heilige Geest dat dan? In de eerste plaats werkt de Geest nooit onafhankelijk van de Vader en de Zoon. Met andere woorden we kunnen over het werk van de Heilige Geest niet anders spreken dan vanuit trinitarisch perspectief.
Anderzijds is het ook van betekenis om het volstrekt eigen werk van de Heilige Geest binnen de Triniteit te benoemen. Hoe verbonden het werk van de Geest ook is ten opzichte van de Vader en van de Zoon, er is hier ook sprake van een goddelijke uniciteit. Waarin die bestaat?
We gaan even terug naar Kremer. Hij pleit ervoor om de geestelijke leiding in de prediking uitdrukkelijk trinitarisch te verankeren. Dat bewaart voor eenzijdigheden. Wie eenzijdig het werk van de Vader benadrukt, gaat sterk uit van het welbehagen van God en de leer van de eeuwige verkiezing. Zijn prediking wordt gemakkelijk hard en koel en bevordert geestelijke lijdelijkheid en antinomianisme.
Een prediking die eenzijdig christocentrisch is, komt spoedig terecht bij een sterk onderscheid of zelfs een scheiding tussen de Vader en de Zoon. Zo’n prediker dreigt te vergeten dat Christus door de Vader gezonden is, dat Hij in Zijn weg van lijden en sterven de wil van Zijn Vader volbrengt en dat Hij de enige weg tot de Vader is. Het gevolg is dat het borgwerk van Christus in de schaduw blijft en dat genade gemakkelijk tot goedkope genade wordt.
Een prediking die eenzijdig het werk van de Heilige Geest in het middelpunt plaatst, dreigt te vergeten dat de Geest uitgaat van de Vader en van de Zoon en dat het Zijn liefste werk is Christus te verheerlijken. Een dergelijke eenzijdige prediking zal of ontaarden in geestdrijverij, of terechtkomen in het nevelig gebied van het mysticisme.
Om deze gevaren te boven te komen, pleit Kremer voor een prediking die evenwichtig trinitarisch is getoonzet. Hierin wordt aandacht geschonken aan de ”heilsbeschikking” door God de Vader, aan de ”heilsverwerving” door God de Zoon en aan de ”heilsbediening” door God de Heilige Geest. Alleen als deze wezensaspecten werkelijk functioneren in de prediking zal er sprake zijn van goede Bijbels gefundeerde geestelijke leiding.
Het karakter
Geestelijk leidinggeven betekent volgens Kremer ook dat er in de gemeente van Christus onderscheidend of ”onderscheidenlijk” gepreekt moet worden. Wat bedoelt hij daarmee?
Kremer stelt met nadruk dat alle hoorders zondaren zijn, kinderen van Adam dus. En het feit dat zij kinderen van Abraham (verbondskinderen) zijn, heft hun ”adamspositie” niet op. In de prediking zullen dus zowel gelovigen als ongelovigen moeten worden aangesproken op hun ”adamspositie” en op hun ”abrahamspositie”. Bovendien dienen dienaren van het Woord aan elk van hen geestelijke leiding te geven.
Waarom is onderscheidende prediking in de gemeente van Christus noodzakelijk? Ik noem een aantal Bijbels-theologische motieven.
De gemeente die in de eredienst samenkomt om onder andere het Woord van God te horen, is geen willekeurig samengestelde groep mensen. Zij is de verbondsgemeente. Dat houdt in dat zij staat onder de zegen van de verbondsbelofte en de klem van de verbondseis.
Toch betekent dit niet dat ieder lid van de verbondsgemeente ook daadwerkelijk door het geloof de belofte beaamt en in gehoorzaamheid aan de verbondseis leeft. Calvijn heeft al gezegd dat er tweeërlei kinderen van het verbond zijn: gelovige en ongelovige kinderen. Hij schrijft in zijn commentaar op Genesis 17:7: „Daarom rijst hier tweeërlei soort (verbonds)kinderen voor ons op in de kerk. Want omdat het gehele lichaam van het volk door één en dezelfde stem tot de schaapskooi van God bijeengeroepen wordt, worden allen zonder uitzondering in dit opzicht onder de kinderen gerekend en past de naam van ”kerk” op hen allen gemeenschappelijk. Maar in het verborgen heiligdom van God worden alleen zij als kinderen van God beschouwd in wie de belofte door het geloof bevestigd (of: bekrachtigd) is” (Calvijn, Comm. op Gen. 17:7).
Om deze reden benadrukt ook Kremer dat de ”abrahamspositie” de ”adamspositie” niet opheft. Dat wil zeggen dat kinderen van het verbond (kinderen van Abraham) zondaren blijven (kinderen van Adam). Zij moeten in de prediking opgeroepen worden tot geloof en bekering.
Prediking die goede geestelijke leiding geeft, zal altijd afgestemd zijn op de werkelijkheid van de gemeente. In de gemeente bevinden zich zowel gelovigen als ongelovigen, randkerkelijken en huichelaars, mensen die pas tot geloof gekomen zijn en gelovigen die uit de volle zekerheid van het heil leven. Zij allen dienen met enige regelmaat vanuit de preektekst te worden aangesproken, vermaand en bemoedigd.
Dat betekent dat prediking die geestelijk leiding wil geven ook onderscheidend of onderscheidenlijk moet zijn. Hiermee bedoelen we dat in het adres van de verkondiging onderscheid gemaakt dient te worden tussen gelovigen en ongelovigen. Dat is een Bijbelse eis die aan de bediening van het Woord gesteld mag worden. We kunnen hier denken aan het motief van de prediking van ”de twee wegen”: de weg naar het leven en de weg naar de dood (Ps. 1; Matth. 7:13vv.; Luk. 13:24).
Ook de belijdenis laat ons zien dat in de verkondiging binnen de gemeente het koninkrijk van God wordt ontsloten voor de gelovigen, maar ook wordt toegesloten voor de ongelovigen (Heidelbergse Catechismus, zondag 31). En er zou meer te noemen zijn. Een kernachtig citaat van Kremer. „Juist nu het gevaar van vervlakking allerwege dreigt, dient de geestelijke leiding helder en scherp te zijn, opdat het snode van het kostelijke klaar worde onderscheiden. Om dit te bereiken, is de onderscheiding in onbekeerden, bekommerden en bevestigden ongenoegzaam. Er is in de verbondsgemeente veel meer verscheidenheid. In een onderwerpelijke, onderscheidende en ontdekkende prediking zal zij daarom benaderd moeten worden.”
Toespitsing
De toespitsing verdient ten slotte onze volle aandacht, temeer omdat hierop vandaag met name in evangelicale kring veel nadruk wordt gelegd. Toen mijn voorganger professor Velema in 1966 zijn ambt als hoogleraar aanvaardde, sprak hij over ”De geestelijke groei van de gemeente”.
Velema vraagt aandacht voor het feit dat de geestelijke groei zowel gemeentelijke als persoonlijke aspecten heeft. Door de prediking van het Woord groeien de gemeente van Christus en de enkele gelovige zowel van Christus uit als naar Christus toe. Wat het persoonlijke geloofsleven betreft betekent dat vooral „groeien, snoeien, bloeien” (H. van den Belt).
Geestelijke leiding heeft ook alles te maken met de geestelijke groei van de gemeente. Zo schrijft Paulus dat het woord van het Evangelie tot de Kolossensen gekomen is „en vruchten voortbrengt” (Kol. 1:6). Dat wil zeggen dat het Woord in steeds wijdere kringen gebracht wordt en bij velen geloof vindt, zodat de gemeente groeit. Dat betekent dat de gemeenten in omvang (extensief) en in geestelijke diepgang (intensief) groeien door de groeikracht van het Woord.
Bij de Bijbelse notie van de extensieve groei denken we vooral aan het feit dat de prediking en het gemeentelijke leven missionair getoonzet dienen te zijn. Deze groei is niet ‘maakbaar’. Zijn oorsprong vindt hij in het werk van God (Kol. 2:19). De Heere gebruikt daarbij echter wel de prediking van Zijn Woord en de levenswandel van de gelovigen die „degenen die buiten zijn tot jaloersheid moeten verwekken” (Rom. 10:19).
Ook de intensieve groei komt van God. Het gaat hier om een groei vanuit Christus en „naar Christus toe” (Ef. 4:15-16). Dat betekent onder meer dat de gemeente alert wordt op tendensen die aanleiding geven tot interne verwarring, dwalingen en scheuringen.
Het wil ook zeggen dat de gemeente groeit in de kennis van de waarheid van het Evangelie (Ef. 4:15v. en 2 Petr. 3:18), in de gemeenschap met Christus (Kol. 2:1vv. en 3:10vv.) en in de onderlinge liefde of de gemeenschap der heiligen (1 Kor. 10:24). Zo wordt de gemeente wat zij in Gods ogen is: een stad op een berg (Matth. 5:14); het volk van God (1 Petr. 2:9), het lichaam van Christus (Kol. 1:24) en de tempel van de Heilige Geest (1 Kor. 3:16 en Ef. 2:21v.).
Uw Koninkrijk kome!
De auteur is emeritus hoogleraar praktische theologie aan de Theologische Universiteit in Apeldoorn. Dit artikel is een bewerking van het afscheidscollege dat hij vrijdag hield in Apeldoorn.
Lees meer in Digibron
Een man des vredes – interview met prof. Baars n.a.v. emeritaat (Reformatorisch Dagblad, 24-01-2014)
Synode CGK verleent prof. Baars emeritaat (RD.nl, 03-10-2013)
„Lezen andermans werk komt preek ten goede” – interview met prof. Baars (Reformatorisch Dagblad, 28-08-2013)
“Grote levensvragen moeten in preek aan de orde komen” – interview met prof. Baars (De Wekker, 14-10-2011)
“In de collegezaal voel ik me als een vis in het water” – interview met prof. Baars (De Wekker, 18-02-2005)
Een zesde hoogleraar voor ‘Apeldoorn’ (De Wekker, 18-02-2005)
Dr. A. Baars geïnstalleerd als hoogleraar (Reformatorisch Dagblad, 11-02-2005)
“Proefschrift dr. Baars verdiende cum laude” (Reformatorisch Dagblad, 08-11-2004)
De majesteitelijk Verhevene is ook zéér nabij (promotie) – interview met drs. Baars (Reformatorisch Dagblad, 21-10-2004)
Ds. A. Baars neemt afscheid van chr. geref. Middelharnis (Reformatorisch Dagblad, 15-01-1996)
Ds. A. Baars nam afscheid van Urk (Reformatorisch Dagblad, 31-08-1981)