Kerk & religie

Amen

Zondag 52

27 December 2013 19:57Gewijzigd op 15 November 2020 07:55

Dit woordje „amen”, dat Hiëronymus het zegel van het Gebed des Heeren noemt, betekent zoveel als: „Het zal waar en zeker zijn.” In Mozes’ tijd werd het volk Gods geboden dat zij de openbare en algemene vloeken door dit woordje te roepen moesten goedkeuren en toestemmen, opdat zij daardoor zouden leren God niet tegen te spreken.

Ook blijkt (1 Kor. 14:16) dat ten tijde der apostelen voor publieke gebeden en dankzeggingen datzelfde woordje gebruikt werd. Want wanneer Paulus degenen weerlegt die vreemde talen gebruikten, zegt hij onder meer: „Indien gij dankzegt met de geest, hoe zal degene die de plaats van een ongeleerde vervult, amen zeggen op uw dankzegging, dewijl hij niet weet wat gij zegt?”

Dat woordje werd toentertijd dus door de gelovigen gebruikt, opdat de vergadering der gelovigen daardoor te kennen zou geven dat het gebed door één uitgesproken, voor hen allen samen gemeen was. Bij het woordje amen door de dienaar zeiden zij daarna ook allemaal eendrachtig amen.

Dat is de betekenis en het gebruik van dat woordje geweest onder het Oude en het Nieuwe Testament.

Zacharias Ursinus, hoogleraar te Heidelberg

(”Schatboek Heidelbergse Catechismus”, 1657)

Meer over
Meditatie

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer