Kerkverlating doet afbreuk aan sociale samenhang
DEN HAAG. Zorgen over verbrokkeling van de samenleving zijn niet los te zien van de secularisatie. Hoopvol signaal zou dan moeten zijn dat de kerkverlating onder jongeren minder hard lijkt te gaan.
„Religie en kerksheid spelen een rol bij sociale samenhang”, stelt Hans Schmeets, bijzonder hoogleraar sociale statistiek aan de universiteit van Maastricht, onomwonden vast in een rapport dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) vrijdag naar buiten bracht. Personen die weleens een godsdienstige bijeenkomst bijwonen, hebben vaker contact met familie en buren en geven vaker hulp aan anderen dan de groep die nooit naar zulke bijeenkomsten gaat. Grotere betrokkenheid bij een kerk levert niet zelden ook grotere maatschappelijke en politieke participatie op. In de groep die zelden of nooit een dienst bezoekt, doet 45 procent vrijwilligerswerk, terwijl van de mensen die meerdere keren per maand naar een kerk of moskee gaan, 70 procent vrijwilligerswerk verricht.
Van de bevolking van 18 jaar en ouder rekent 54 procent zich tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering, maar slechts een op de zes bezoekt regelmatig een religieuze dienst. Hoe dat per denominatie precies ligt, is onmogelijk uit de cijfers op te maken, want het CBS biedt mensen de mogelijkheid zich aan te duiden als hervormd, gereformeerd of lid van de PKN, alsof beide eerstgenoemde groepen niet in grote meerderheid tot die kerk behoren. Als het rapport meldt: „Gereformeerden zijn de trouwste kerkgangers”, worden tot die groep naar alle waarschijnlijkheid ook de leden van andere kerkformaties met die aanduiding in hun naam gerekend.
Voor deze categorisering kan gekozen zijn om vergelijking met de cijfers van vroeger jaren mogelijk te maken, net zoals in de staatjes de verdwenen schooltypen vbo en mavo nog steeds niet zijn samengevoegd tot vmbo.
Opleidingsniveau
Toch zijn er wel duidelijke trends uit het rapport te herleiden. Bijvoorbeeld dat de kerkverlating onder hoog opgeleiden niet alleen het hoogst is, maar ook het snelst gaat. In de periode 1999-2012 nam de kerkelijkheid onder degenen die het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) als hoogst behaalde onderwijsniveau hebben, af van 66 tot 62 procent, terwijl dat bij de hbo- en wo- afgestudeerden van 51 naar 37 procent duikelde. Het waren de afgelopen dertien jaar vooral ouderen die de kerkgang –na zo veel jaar– staakten. Bij de 65- tot 75-jarigen nam het kerkbezoek af van 39 naar 22 procent.
Bij het kerkbezoek zijn de verschillen tussen deze groepen overigens beduidend kleiner. Lager opgeleiden laten zich kennelijk minder snel bij een kerk uitschrijven, ook al komen ze er zelden of nooit meer. Van de totale Nederlandse bevolking komt nog maar 16 procent minstens eenmaal per maand in een kerk, een moskee of een andere religieuze bijeenkomst.
Het rapport geeft ook een beeld van de integratie van de islamieten die zich in ons land hebben gevestigd. Hun worteling in de samenleving blijft achter. Van de moslims blijkt slechts 29 procent vertrouwen in de medemens te hebben. Zij doen ook minder betaald werk, minder vrijwilligerswerk, nemen minder deel aan verenigingen, gaan minder vaak stemmen en participeren minder in de politiek dan mensen uit andere denominaties. En dwars tegen de overheersende trend in blijven zij hun religieuze bijeenkomsten trouw bezoeken.