Marita Mathijsen: verslaafd aan de geschiedenis
Het hondje op de bank laat even zijn kop zien, duikt dan weer terug onder de deken. Alsof het zeggen wil: dat is niet mijn onderwerp. Geschiedenis gaat toch over ménsen?
Ze woont in een historisch pand in Oud-Zuid, op loopafstand van het Concertgebouw. In de kelders van deze Amsterdamse huizen is water komen te staan. Het geeft veel gedoe: neerlandica Marita Mathijsen verontschuldigt zich voor de spullen die her en der in hal en woonkamer staan.
Een opvallende omslag, daarover gaat het gesprek. Lange tijd was geschiedenis iets voor rijke lui, een luxe voor de elite. Rond 1800 verandert dat: musea en bibliotheken openen hun deuren, er komen goedkope geschiedenisboekjes uit, gezinnen gaan historiespelletjes doen, ruïnes worden niet meer afgebroken maar opgeknapt. De geschiedenis wordt van iedereen.
”Historiezucht”, noemt Mathijsen het ontwaken van het historisch besef in die tijd. Haar breed opgezette, rijk geïllustreerde studie laat zien hoe een soort verslaving zich van de mensen meester maakt. In de schilderkunst, de literatuur, het erfgoedbeheer, het onderwijs, de geschiedschrijving – overal ontstaat een zucht naar steeds meer geschiedenis.
Vorige week zaterdag werd in Scheveningen de landing van prins Willem Frederik uit 1813 nagespeeld. Wat vond u ervan?
„Ik heb echt niet de hele dag voor de buis gezeten –dat zullen weinig mensen gedaan hebben– maar wel de samenvattingen bekeken. Ik vind het leuk dat dit wordt nagespeeld. Geschiedenis moet ook gepopulariseerd worden. Of het allemaal historisch verantwoord is, weet ik niet. Dat hoop ik na te lezen in de drie biografieën over de koningen die nu zijn verschenen. Wel weet ik dat toen de prins aankwam, het voor de staatslieden hier nog niet eens duidelijk was welke prins er zou komen: de oude of de jonge. De ene was rond de veertig, de andere –de latere Willem II– rond de twintig. Er was weinig contact geweest. Er was niet een soort hunkering maar Oranje, zoals in de Tweede Wereldoorlog toen de koningin in Londen woonde. De komst van de prins was niet gepland.”
Hoe beïnvloedde zijn terugkeer de toenmalige geschiedschrijving?
„De Franse tijd is veel ingrijpender geweest dan tot voor kort werd aangenomen. De overheid greep sterk in, oefende censuur uit, legde zware gevangenisstraffen op. Na die Franse tijd ontstond een machtsvacuüm, terwijl ook de Oostenrijkse Nederlanden, België dus, bij Nederland werden gevoegd. Die twee gebieden waren erg uit elkaar gegroeid. Koning Willem I staat dus voor de taak een nationaal belang te maken, anders kun je niet over zo’n gebied regeren. Hij wil het eenheidsgevoel versterken, de heikele punten vermijden. Zo laat hij een staatsieportret van zichzelf maken, speciaal voor België. Op de achtergrond staat een buste van Willem van Oranje, maar die wordt daarop niet als de strijder voor het protestantisme afgebeeld, maar als iemand die de eenheid van de Nederlanden had willen handhaven door samen met de Brusselse burgerij te strijden tegen de Spaanse overheersing.
De koning geeft opdracht aan historieschilders om taferelen uit het verleden te schilderen, zoals de Slag bij Waterloo. De historieschilderkunst moet weer opgepept worden. Hij stimuleert dat jonge schilders zich in het buitenland bekwamen. De koning bevordert dat er tijdschriften in het Nederlands komen, vooral in België.”
Als u de bronnen leest, komt hij dan op u over als een sympathieke, actieve man?
„Ik heb altijd wel bewondering voor hem. Hij is continu bezig iets moois van het vaderland te maken, ook al maakt hij grove vergissingen. Zo denk ik dat hij met goed bestuur in 1830 België niet had hoeven te verliezen. De geschiedenis was leuker geweest als het één land was gebleven.”
Een politieke mislukking, een paar jaar later een kerkelijke mislukking met de Afscheiding. Wat zegt dat over hem?
„Dat wordt dus in die nieuwe biografie, die ik met sinterklaas heb gekregen, duidelijk gemaakt. Willem I opereerde vanuit zijn bureaustoel. Hij was te afstandelijk, te weinig praktisch. Hij had meer naar de plekken moeten gaan om te kijken wat er zich afspeelde.”
Historiezucht, luidt de titel van uw boek. Kunt u dit toelichten?
„Ik vergelijk het met een soort verslaving. Rond 1820 is er geen schrijver die het heden beschrijft. Ze gaan állemaal, of ze nou dichter zijn of prozaïst, over de geschiedenis schrijven. Dat geldt ook voor de schilders. Zelfs als ze een eigentijds landschap schilderen, straalt dit nog historie uit.”
Mathijsen staat op en loopt naar een schilderij aan de muur. „Ik heb hier een Johannes Bilders hangen. Wat wordt afgebeeld is Oosterbeek, maar het is een eeuwig landschap, het straalt middeleeuwen uit. Je merkt níéts van de moderniteit, dat wordt niet geschilderd.”
Rond 1800 krijgt de gewone man toegang tot het verleden, schrijft u. Was het daarvoor zo anders?
„Lagere scholen in de achttiende eeuw hadden geen geschiedenisboekjes. In de negentiende eeuw zie je dat er veel schoolboekjes komen over de vaderlandse geschiedenis. Daaruit concludeer ik dat de algemene obsessie met geschiedenis in de achttiende eeuw veel minder is geweest.
Een voorbeeld (wijst op haar stoel): „Je kunt dit een oude stoel noemen. Maar je kunt ook zeggen: hé, een stoel waar je de invloed van de Indische tijd in terugziet. Kijk nou toch eens, dit houtsnijwerk in de leuning, dat is een lotusbloem! Deze stoel moet gemaakt zijn in de tijd dat Indië nog belangrijk was in Nederland. Dit is het verschil tussen voor en na 1800. De gewone man gaat zich realiseren dat iets wat oud is, ook extra waarde kan hebben. Ouderdom is geen versletenheid, het geeft een afdruk van het verleden.”
Hoe komt een kind van tien jaar rond 1760 met geschiedenis in aanraking?
„Dat ligt aan het milieu. Je kunt ervan uitgaan dat een boerenkind, een arbeiderskind, níét met geschiedenis in aanraking komt. Ze gaan niet met papa naar Amsterdam om samen naar het stadhuis te kijken als wereldwonder. Het is overleven in een harde tijd. Geschiedenis speelt daarin geen rol.”
En hoe is dat voor kinderen honderd jaar later?
„Dan zijn er schoolboekjes met afbeeldingen van Michiel de Ruyter, van Rembrandt, Jan van Schaffelaar, Kenau Hasselaar – de helden. Kinderen zien allemaal dezelfde plaatjes, je krijgt zoiets als een collectief geheugen.”
Hoe verklaart u die omslag in historisch besef rond 1800?
„De revolutie en de napoleontische oorlogen hebben heel veel omvergeworpen. Je bent in die tijd je bestaan niet zeker. Je kunt je geld, je positie, zelfs je leven van de ene op de andere dag kwijt zijn. Mensen raken in de war: wat overkomt ons nu? Je ziet mensen van adel als bedelaar door Europa trekken, om maar te overleven. Men gaat zich hierdoor realiseren: we zijn onderdeel van de geschiedenis, we kunnen deze ook maken, bijvoorbeeld door in opstand te komen. Men gaat op zoek naar periodes waarin vergelijkbare dingen gebeurden. Is dit allemaal nieuw, of is het al eerder voorgekomen?”
U trok zich voor het schrijven terug in het huis van uw broer in het stille Limburgs plaatsje Boukoul. Hoe werkte die sfeer mee?
„Dit is een boek dat als geheel een enorme concentratie nodig had. Het verzamelen van het materiaal, het bestuderen, de bronnen bij elkaar brengen – dat kun je verspreid doen. Maar om dit tot een geheel te smeden, waarbij die ene gedachte –de obsessie met het verleden, de democratisering van het verleden– echt als een vaandel door het hele boek loopt, daarvoor moet je je afzonderen, anders lukt het niet. Door mijn Limburgse roots voelde ik me daar op mijn gemak. De klokken luiden, de mensen zijn er onthaast, je herkent de vriendelijkheid in de winkels, het landschap, het dorpscafé. Het is alsof de eenentwintigste eeuw er niet is doorgebroken. De historie was daar zo aanwezig, dat ik die rode draad goed kon vasthouden.”
Boekgegevens
Historiezucht. De obsessie met het verleden in de negentiende eeuw, Marita Mathijsen; uitg. Vantilt, Nijmegen, 2013; ISBN 978 94 6004 1440; 512 blz.; € 29,50 (tot 23 januari, daarna € 32,50).
Een zondagmiddag in 1816
Zondagmiddag, na de ochtenddienst. Het middageten is afgeruimd. Vader gaat met zijn kinderen een nieuw spel doen. Zaterdag heeft hij bij de boekhandel ”Het Nieuw Historie Spel van Nederland” opgehaald. Het is „ingerigt voor Kinderen, om hun al spelende bekend te doen worden met de Nederlandsche historie.” Vader bestudeert de spelregels, en ziet dat het spel een variant is op ganzenbord. Moeder maakt de pot klaar: tien boterbabbelaars. Mietje, de jongste, mag beginnen. Met de twee dobbelstenen gooit ze een twee en een drie en komt op vijf: „Bekeering der Heidenen.” „Kijk”, zegt vader, „nu word je meteen beloond. Je mag een snoepje uit de pot nemen.” Hij leest het bijbehorende rijmpje voor: „Den lof van aller Heeren Heer, is kenbaar in der Christ’nen leer.” Barend gooit twee keer zes en komt op plaatje twaalf: „Hoeksche en Kabeljaauwsche Partij.” Hij moet zes plekken terug.
”Historiezucht”, blz. 143
Marita Mathijsen
Prof. dr. Marita Mathijsen (1944) is emeritus hoogleraar moderne letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Ze is bekend van haar boeken over de negentiende eeuw, columns in NRC Handelsblad en essays. Haar mentaliteitsstudie ”De gemaskerde eeuw” (Amsterdam 2002) geldt als een klassieker. Daarin beschrijft ze aan de hand van literatuur de dubbele moraal en obsessies van de negentiende eeuw.
Een rode draad in haar werk is respect voor het verleden. Zo publiceerde ze in 2007 een pamflet waarin ze het gebrek aan historisch besef aan de kaak stelt, ”De afwezigheid van het verleden”. Mathijsen is tevens specialiste op het gebied van het oeuvre van Harry Mulisch, wiens bibliografie ze samenstelde.
In 1991 kreeg ze de Multatuliprijs voor haar boek ”De geest van de dichter” (Amsterdam, 1990) met gefingeerde gesprekken met Nicolaas Beets, Willem Bilderdijk en Piet Paaltjens, en in 1998 de grote Prins Bernhard Fonds Prijs voor de geesteswetenschappen.