Boek der natuur kan helpen bij vraag naar verantwoorde muziek
Bestudering van het boek der natuur kan helpen bij de bezinning op muziek, meent Jonard Roukens.
Drs. Piet den Uil ontwaart een lacune als het gaat om de theologische bezinning op muziek (RD 23-11). Deze leemte zorgt er volgens hem voor dat we de weg totaal kwijt zijn als het gaat om antwoorden op vragen zoals: wat is goede muziek, wat kan, wat mag?
Het is lastig om in muzikale kwesties een beroep te doen op de Bijbel. Als het om kunst gaat, denken we al snel aan het Oude Testament. Daar ontmoeten we psalmisten, tempelkoren en een zingende gemeente. De vraag dringt zich echter direct op: wat kunnen we hieruit afleiden voor onze tijd? Het betreft immers de oude bedeling. De offerdieren die Kees Jansen erbij sleept (RD 30-11) klinken in ieder geval wel wat achterhaald.
Het Nieuwe Testament lijkt op het eerste gezicht weinig handvatten te bieden. Maar schijn bedriegt. In Filippensen 4:8 roept de apostel ertoe op om te bedenken wat „rein en liefelijk” is en wat „wel luidt.” We moeten goed bedenken dat meerstemmige muziek zoals wij die kennen, in Paulus’ dagen niet bestond. Daarnaast weten we bijvoorbeeld dat welluidendheid in de middeleeuwen iets anders was dan ten tijde van de barok. Kees Jansen gaat dan ook de mist in wanneer hij het barokke welluidendheidsbegrip terugleest in deze Bijbelse woorden. Filippensen 4:8 is wel degelijk bruikbaar en richtinggevend in ons kunstzinnig bezig zijn. De vraag is alleen: wat is rein, wat is liefelijk, wat is welluidend?
Wat opvalt in de Bijbel en in de hele kerkgeschiedenis is dat er altijd kunstuitingen zijn geweest, zeker ook in tijden waarin de Heilige Geest krachtig werkt. In het Oude Testament zijn het de Psalmen, in het Nieuwe Testament de lofzangen (Luk. 1) en liederen (Fil. 2 en 1 Kor. 15). In de vroegchristelijke kerk vinden we onder meer symbolen (anker, ichthus-visje) en schilderingen. Denk verder ook aan lutherse liederen, Engelse hymns, muziek van Bach, schilderijen van Rembrandt enzovoorts. Er lijkt kortom telkens weer een onweerstaanbare drang te zijn om Gods daden op kunstzinnige wijze tot uitdrukking te brengen.
Wat is dat toch, die onweerstaanbare stroom van artistieke uitingen? En wat is kunst eigenlijk? Het is niet ongebruikelijk om over een kunstwerk te spreken als een ”schepping” of een ”creatie”. En een kunstenaar heeft ”inspiratie” om iets te maken. Het komt mij voor dat de Grieken met hun muzen en hun platoonse schoonheidsidealen niet ver bezijden de waarheid zaten: kunst streeft naar het hoogste en is afhankelijk van de Heilige Geest. Is het daarom dat we in de Bijbel zo vaak bij psalmisten, profeten en dichters lezen dat ze met de Heilige Geest vervuld werden?
Tegelijk hoort kunst wat mij betreft principieel thuis in het boek der natuur. Dit zou weleens het grootste probleem kunnen zijn dat we in dezen hebben: we weten niet meer hoe we het boek der natuur moeten lezen. Vóór de verlichting waren er duidelijke ideeën over natuurlijke orde, reinheid en schoonheid. Tegenwoordig wordt christen-zijn veelal geestelijk ingevuld. En dat terwijl bijvoorbeeld de nadere reformatoren zich zo hebben beziggehouden met de doorwerking van de dienst aan God op alle terreinen van het leven. Het is onze dure roeping om die lijn voort te zetten.
Het bestuderen van het boek der natuur kan ons duidelijkheid geven over wat het betekent om te wonen in een wereld die door God geschapen is. Deze herbezinning op de natuurlijke scheppingsorde helpt niet alleen bij het beantwoorden van vragen op het terrein van de muziek, maar ook bij bijvoorbeeld vragen over homoseksualiteit.
Ten slotte nog dit; bezinning op deze onderwerpen is hard nodig. Tegelijk geeft onze geschiedenis ons voorbeelden van hoe het kan. Als het gaat om muziek heb ik bijvoorbeeld nooit begrepen waarom in de gereformeerde gezindte de muziek van J. S. Bach niet dag en nacht wordt beluisterd. Vriend en vijand zijn het eens over de grootsheid van zijn werken. Tegelijk is er geen componist te vinden die bevindelijker teksten gebruikt dan Bach. We vinden er de droefheid naar God (BWV 13), boete en berouw (BWV 105), vreugde in Christus (BWV 116), de drie stukken (BWV 78), de bekommerde en de bevestigde kerk (BWV 244) enzovoort. En dat gaat hand in hand met de tekstloze en schone vioolconcerten en fluitsonates.
Waarom kon dat bij hem allemaal wel? En waarom schreef hij geen opera en wel oratoria? Me dunkt, als er iemand is die in dezen Gods genade ontvangen heeft, is het Bach wel. Ligt het daarom niet voor de hand om, na de Schriften te hebben gehoord, ons geweten te slijpen bij deze piëtistische speelman?
De auteur is student theologie en amateurmusicus.