Ambtsdrager moet soms ambtsgeheim verbreken
Het is wezenlijk voor elke vorm van pastoraat dat er een vertrouwensrelatie bestaat tussen de pastor en hen die aan zijn zorgen zijn toevertrouwd. Die relatie is er niet als gemeenteleden niet zeker weten dat wat zij vertrouwelijk meedelen bij hem veilig is en niet verder verteld wordt. Dat brengt ons bij vragen rond het ambtsgeheim.
Het ambtsgeheim van iemand die in het pastoraat werkzaam is, kan niet zonder meer op één lijn worden gesteld met verschillende vormen van beroepsgeheim. Zo heeft de plicht tot geheimhouding voor de meeste ambtenaren een sterk juridische kleur. Voor mensen die werken bij het ministerie van Buitenlandse Zaken of bij de veiligheidsdienst houdt hij verband met het landsbelang. Bij ambten die meer verbonden zijn met de rechterlijke macht beschermt hij burgers tegen het openbaar worden van hun privégegevens. En er zou in dit verband meer te noemen zijn.
Vertrouwenspositie
Het karakter van het ambtsgeheim van de zielszorger is wezenlijk anders. Het is een uitvloeisel van het feit dat hij de vertrouwensman is van hen die aan zijn zorgen zijn toevertrouwd. Hierin komt het ambtsgeheim het meeste overeen met de plicht tot geheimhouding van artsen en anderen die in de hulpverlening werken. Een tamelijk bekende omschrijving onderstreept dit: het gaat hier om „de verplichting die op hem rust om geheim te houden datgene, wat hem op grond van zijn ambtelijke vertrouwenspositie als geheim is geopenbaard, in het bijzonder als dit geopenbaarde geheim bepaalde gewetenszaken tot inhoud heeft.” Deze definitie is te vinden in het werk van Ph. J. Huijser, ”Het ambtsgeheim van de zielszorger”; een standaardwerk. Het stond, zeker een tiental jaren geleden, in veel boekenkasten van predikanten en ouderlingen.
In de eerste plaats wordt het ambtsgeheim hier omschreven als een plicht. Het gaat daarbij om een verplichting die iemand vrijwillig op zich neemt wanneer hij een ambt aanvaardt of in een pastorale vertrouwensfunctie wordt benoemd. In verschillende nieuwere formulieren voor de bevestiging van ambtsdragers wordt van hen een aparte belofte gevraagd om geheimhouding te betrachten ten aanzien van dingen die hun bij de uitoefening van hun ambt vertrouwelijk ter kennis worden gebracht. Voor het afleggen van zo’n uitdrukkelijke belofte is veel te zeggen, al is uiteraard ook een ambtsdrager die dit bij zijn bevestiging niet uitdrukkelijk heeft beloofd tot geheimhouding verplicht.
Verder valt op dat de pastor met alle geheimen die hem zijn toevertrouwd zeer zorgvuldig moet omgaan, maar wel in het bijzonder als het gaat om gewetenszaken. Met dit wat oudere woord worden dingen aangeduid die het geweten van mensen kunnen bezwaren en in vertrouwen aan een pastor worden verteld om hun geweten te ontlasten.
Een pastor is niet alleen tot geheimhouding verplicht is als de pastorant hem daar uitdrukkelijk om heeft gevraagd. Dat is terecht, want een ambtsdrager dient over álles wat hem in vertrouwen wordt verteld te zwijgen, ook al is dat niet met zoveel woorden afgesproken.
Nu zal volstrekt duidelijk zijn dat predikanten ouderlingen en andere pastorale werkers, niet automatisch het vertrou- wen van alle gemeenteleden hebben. Zij moeten zich het vertrouwen waard maken. En wie vertrouwen wil winnen, moet betrouwbaar zijn. Die betrouwbaarheid moet in allerlei dingen blijken: in het nakomen van beloften, in het doen wat afgesproken is en vooral in het zwijgen over wat vertrouwelijk wordt verteld.
Daarom mag de pastor over deze dingen niet spreken in zijn gezin. Hij moet ervoor waken om tijdens andere bezoeken toespelingen te maken op wat hem in vertrouwen is meegedeeld en zeker in een preek geen dingen noemen die hem in pastorale contacten ter ore zijn gekomen. Zelfs bij een rapportage van bezoeken op de kerkenraad zal de uiterste discretie moeten worden betracht. Het luistert hier nauw. Wanneer pastoranten ook maar vermoeden dat een ambtsdrager slordig omgaat met zijn ambtsgeheim, zullen zij hem beslist niet in vertrouwen nemen. En in feite zal dat zijn werk volstrekt verlammen.
Grenzen
Moet de pastor zijn ambtsgeheim te allen tijde bewaren? Op deze vraag wordt in de kerk van Rome een iets ander antwoord gegeven dan in de kerken van de Reformatie. In de Rooms-Katholieke Kerk heeft de priester de plicht om altijd te zwijgen over wat hem tijdens de biecht ter ore gekomen is. Er zijn wel verhalen bekend van priesters die door machthebbers onder martelingen gedwongen werden dit ‘biechtzegel’ te verbreken. In veel gevallen weigerden zij dit.
De reformatorische opvatting is echter dat een pastor in uitzonderlijke gevallen niet alleen het recht, maar zelfs de plicht heeft om zijn ambtsgeheim te verbreken. Dat geldt met name wanneer hem dingen ter ore komen die volgens het geldende recht juridisch strafbaar zijn. Twee voorbeelden kunnen dit verduidelijken.
Een pastoraal werker komt er tijdens een gesprek achter dat iemand door een familielid seksueel misbruikt is. In dit geval heeft hij de plicht om van dit geval van incest aangifte te doen. De meeste hulpverleningsinstanties hebben een meldpunt waar een pastor in dit geval informatie kan krijgen hoe hij in zo’n situatie op een verantwoorde en discrete manier kan handelen.
Een ander voorbeeld is dat een predikant er lucht van krijgt dat iemand van plan is een ander te doden of een aanslag te plegen waardoor het leven van velen gevaar loopt. In zo’n geval zal hij dit bij de politie moeten melden om een misdrijf te voorkomen. Maar ook in dit soort situaties zal hij zo zorgvuldig mogelijk te werk gaan. Hij zal de pastorant allereerst moeten bewegen van zijn daad af te zien. Wanneer dat zonder resultaat blijkt zal hij uitdrukkelijk moeten zeggen dat de persoon in kwestie niet hoeft te rekenen op zijn zwijgplicht omdat hij spreken moet. Wel zal de pastor alleen die elementen uit de gesprekken doorgeven die beslist noodzakelijk zijn.
Uit dit alles is duidelijk dat ook in de reformatorische kerken aan de vertrouwenspositie van de pastor zeer hoge eisen worden gesteld. Het ambtsgeheim kan hier alleen in de uiterste gevallen verbroken worden.
Biechtgesprek
Een praktisch probleem kan zich voordoen wanneer er sprake is van een biechtgesprek. Zoals bekend, heeft de Reformatie in het algemeen afstand genomen van de rooms-katholieke biecht als sacramenteel gebeuren. Toch heeft de reformatorische traditie altijd ruimte gelaten voor de persoonlijke zondebelijdenis voor een pastor, oftewel een biechtgesprek onder vier ogen. Hiervoor wordt in nieuwere boeken over de pastorale zorg ook weer sterk gepleit.
Bovendien maakt de pastorale psychologie ons duidelijk dat het helpend en zelfs heilzaam kan zijn wanneer iemand iets wat zijn geweten bezwaart, openlijk uitspreekt. De vraag is dan echter wel: hoe ga je daarmee als pastor verder? Het kan natuurlijk zo zijn dat het om iets gaat waardoor niemand anders enige schade of pijn heeft ondervonden. In zo’n geval blijft een dergelijke belijdenis volstrekt in de vertrouwelijke sfeer van de pastorale begeleiding. Maar wat doe je als je als ambtsdrager geconfronteerd wordt met een belijdenis rond overspel?
Naar mijn overtuiging zal een pastor ook met dergelijke situaties zeer zorgvuldig moeten omgaan. Hij zal zijn ambtsgeheim ook dan moeten bewaren. Tegelijkertijd zal hij er wel op moeten aandringen dat de pastorant zijn zonde aan zijn vrouw of aan haar man belijdt. Waar dat mogelijk is, zal hij ook de weg daartoe willen effenen.
Hoe dan ook: een pastor zal zo veel mogelijk vertrouwen willen wekken en betrouwbaar willen zijn. De titel van een al wat ouder boek zegt het zo: ”Een pastor moet je toch kunnen vertrouwen!” En zo is het ook.