Analyse: Senaat kiest in blasfemiedebat rare volgorde
DEN HAAG. De keuze van de Senaat om eerst het uit 1932 stammende blasfemieverbod te schrappen, en daarna het kabinet te laten onderzoeken of die ingreep gerepareerd kan worden, is verbazingwekkend. De omgekeerde volgorde was logischer geweest.
Na negen jaar politieke discussie viel gisteren eindelijk het doek voor artikel 147 uit het Wetboek van Strafrecht. Een ‘glansrol’ bij deze eliminatie speelde het relatief kleine D66. Het was immers het Kamerlid Van der Laan dat in 2004 de kat de bel aanbond door een motie in te dienen die het kabinet vroeg het blasfemieverbod om zeep te helpen. En het was haar partijgenoot Van der Ham (later vervangen door Schouw) die, met hulp van de SP (en aanvankelijk ook nog de VVD) een initiatiefwet schreef, een wetsvoorstel dat dinsdag de Eerste Kamer passeerde.
Dat het parlement het wetsvoorstel tegen heug en meug aanvaardde, is te sterk uitgedrukt. De stemverhoudingen in Tweede en Eerste Kamer spreken dat tegen (zie kader). Maar de stelling dat zónder de drijvende kracht van D66 artikel 147 nog gewoon in het Wetboek van Strafrecht zou staan, is zeer aannemelijk.
Traditionele middenpartijen zoals PvdA en VVD steunen weliswaar, als zij tot kiezen gedwongen worden, de afschaffing, maar stralen uit dat zij er eigener beweging nooit voor uit hun stoel zouden zijn gekomen.
Intern verdeeld
Die houding van aarzeling en terughoudendheid was het duidelijkst merkbaar in de Senaat. PvdA en VVD waren hier zelfs intern heftig verdeeld. Bij de VVD kwam dit dinsdag ook naar buiten bij de stemming; bij de PvdA bleef, door fractiediscipline, de onenigheid binnenskamers.
Hoe ambivalent beide coalitiepartijen tegenover het D66/SP-initiatief stonden, bleek vorige ook week, toen aan het eind van het debat in de Senaat PvdA-woordvoerder Schrijver plots een motie uit de hoge hoed toverde. In die, mede door VVD, CDA, D66 en SP ondertekende, Kameruitspraak vroeg hij het kabinet te onderzoeken of de bescherming die artikel 147 aan geloofsopvattingen biedt, wellicht ondergebracht kan worden in een ander wetsartikel, namelijk artikel 137 Wetboek van Strafrecht.
Politiek gezien een slimme move. De motie bood Schrijvers fractie net dat stukje comfort dat zij nodig had om dinsdag en bloc voor de initiatiefwet te kunnen stemmen. Zo van: „Kijk ons eens zorgvuldig zijn. Wij schrappen dit wetsartikel niet zomaar!”
Toegegeven, vanuit het perspectief van de christelijke partijen biedt de dinsdag door de Senaat aanvaarde motie een sprankje hoop. Maar het is niet meer dan klein, uiterst klein sprankje. In de eerste plaats omdat oud-Justitieminister Hirsch Ballin (CDA) in 2008 al eens tevergeefs geprobeerd heeft de bescherming van artikel 147 in artikel 137 onder te brengen. Het gaat dus om iets wat al onderzocht ís. En wat destijds –mede door politieke tegenstand– niet lukte, zou dat nu wel slagen?
In de tweede plaats omdat de hele operatie de geest ademt van het paard achter de wagen spannen. Want had het niet in de rede geleden om het kabinet éérst het gevraagde onderzoek te laten uitvoeren, om pas láter –afhankelijk van de uitkomst hiervan– over de initiatiefwet te stemmen? De vraag stellen, is hem beantwoorden. Niet voor niets opperde VVD-senator Dupuis vorige week deze optie. Maar uiteindelijk zegevierden dinsdag, zoals vaker aan het Binnenhof, politieke afwegingen over logica en gezond verstand.
Knokken
Zeker, het blasfemieverbod kan in enige vorm nog in de Nederlandse wet terugkeren. Maar de kans erop is klein. Christelijke partijen, die tot nu toe konden vechten voor het behoud van iets, moeten vanaf nu gaan knokken voor de terugkeer van iets. En die strijd is gewoonlijk veel zwaarder.