Laat een concert een concert zijn
Muziek moet beoordeeld worden op wat het is en niet op wat het niet is, stelt Kees Jansen.
In RD 14-11 spreekt Piet den Uil zijn zorg uit over de concertcultuur in refokring. Die spitst zich toe op drie dingen: de keuze van de muziek, de persoon van de uitvoerende en de gebruiken tijdens uitvoeringen. Ik reageer op elk van de punten, maar maak eerst een opmerking vooraf. We kunnen ons hier namelijk niet rechtstreeks op belijdenisgeschriften of de Bijbel beroepen. Die zijn helder over de heilsweg, maar wanneer het gaat om de manier waarop we onze dagelijkse beslissingen nemen, moeten we toch vaak meer ‘in de geest van’ de Bijbel onze keuzes maken. Het eigen geweten speelt daarbij een grote rol. Iemands persoonlijke beslissing is niet meteen ook die voor een ander. Dat noopt tot onderlinge verdraagzaamheid.
Overigens lijkt de Bijbel wel uit te gaan van een muzikale praktijk waarin ook stukken die meer met speelplezier dan met stichting te maken hebben een eigen plek kunnen hebben, en kunnen dienen om God te eren.
Opgelegd
Eerst over de keuze van de muziek. Vaak wordt als criterium Paulus’ uitspraak in Filippensen 4:8 aangehaald: „Al wat waarachtig, eerlijk, rechtvaardig, rein, liefelijk is, al wat wel luidt, zo er enige deugd is, en zo er enige lof is, bedenkt dat.” Maar de toepassing hiervan lijkt simpeler dan die is. Sterker nog, ik ben blij dat de kunst deze tekst niet tot uitgangspunt heeft genomen.
Ik beperk me tot de woorden „liefelijk” en „welluidend”: waar zouden de hartverscheurende strijkkwartetten van Sjostakovitsj, of het War Requiem van Britten blijven, gemeten aan dit criterium? Of wat te denken van bepaalde wrange samenklanken bij Mozart, bijvoorbeeld aan het begin van zijn 39e symfonie? Dit zijn werken die indrukwekkender en veelzeggender zijn dan veel muziekstukken die alleen maar welluidend en liefelijk zijn. Mogen we ze niet spelen, alleen om de klank? Dit is echt een dwaalspoor.
Een nog verdergaand criterium is dat kunst altijd een (Bijbelse) boodschap moet uitdragen. Als muziek lekker in het gehoor ligt is er meestal weinig aan de hand, maar zodra er een tekst bij komt, moet die een geestelijke strekking hebben. Maar in het algemeen wordt kunst er niet beter op als die expliciet een boodschap moet uitdragen. Denk aan de kunst die onder toeziend oog van de communistische machthebbers is gemaakt. Die werd bombastisch, of juist zoetelijk, en in het algemeen goedkoop. Zo boeien ook kunstwerken met een opgelegde Bijbelse boodschap meestal niet zo erg. Ze ontaarden in pastorale poëzie, laffe psalmbewerkingen of beeldende kunst met een al te zeer opgelegde symboliek.
De tekst van een stuk moet niet beoordeeld worden op liturgische bruikbaarheid, want dat is die meestal niet. We moeten leren dingen te beoordelen op wat ze zijn, en niet op wat ze niet zijn. Daarom is er ook geen enkel probleem met het uitvoeren van muziek met wereldlijke teksten. Schuberts Winterreise vertelt ons bijvoorbeeld van een jongeman die er ellendig aan toe is nadat het uit is met zijn meisje. Kun je dat alleen maar zingen als net je verkering uit is? Natuurlijk niet. Wie deze liederencyclus uitvoert, leeft zich in in de situatie van zo’n jongen en probeert dat over te brengen op de toehoorder. De tekst is openhartig, de dichter overweegt zelfs dat de dood te verkiezen is boven het leven zonder zijn geliefde. Mag het daarom niet gezongen worden? Natuurlijk wel. Het is uit het leven gegrepen en daarom alleen al van waarde.
Kreupel
Een tweede zorgpunt van Den Uil betreft de persoon van de uitvoerende. Hoe kan een niet-gelovige nu op een overtuigende manier teksten ten gehore brengen die alleen in de mond van een oprecht gelovige christen waar kunnen zijn? Wel, dat staat in de eerste plaats niet aan ons ter beoordeling. En net zo min als de zanger van de Winterreise pas geloofwaardig zou zijn als hij met een doodswens rondloopt, hoef ik van een zanger van een stuk van Bach (Es ist genug!) te verwachten dat hij er juist op dat moment naar verlangt ontbonden en met Christus verenigd te zijn. Op andere terreinen van het leven leggen we ook niet zo’n maatstaf aan. Als bijvoorbeeld alleen de avondmaalsgangers de psalmen zouden meezingen, zouden we vreemd opkijken.
Voorop staat dat de uitvoering goed moet zijn. Als die solist die ons geestelijk nader staat met de beste bedoelingen een zeer matige uitvoering geeft, is dat niet eerlijk naar het publiek, naar de componist, naar de muziek en naar God (een uitzondering is als het openbare leven van de solist van dien aard is dat de geloofwaardigheid onder druk komt te staan). Het publiek moet dan maar tevreden zijn met ondermaatse muziek en een ondermaatse uitvoering, want de bedoeling was toch goed? Ze kennen toch het stuk niet. De componist? Ach, die zat toch niet in de kerk. De muziek? Wel, de meeste noten waren er toch? En we waren allemaal tegelijk bij de laatste maat! Nou dan! En God? Tja, Hij ziet het hart aan… En zo brengen we Hem onze kreupele, blinde en schurftige offerdieren.
Tot slot over de gebruiken. We lijken moeite te hebben met applaus, omdat daardoor de dirigent haast als een godheid toegejuicht zou worden. Dat is echter een misvatting. Met een applaus vooraf geeft het publiek aan dat het verlangend uitziet naar de muziek, en als er na afloop geapplaudisseerd wordt geeft het eenvoudig te kennen dat het gebodene uitstekend bevallen is. Het heeft niets met mensverheerlijking te maken. In de tijd van Augustinus en Ambrosius was het zelfs niet ongebruikelijk als het kerkvolk instemmend applaudisseerde bij een mooie zin of een scherpzinnige gedachte van de voorganger. Applaus is gewoon onderdeel van de omgangsvormen.
Zo zijn er meer vormen en gebruiken. Ook hier geldt: beoordeel iets op wat het is, en niet op wat het niet is. Een concert is een concert en geen avond voor een goed doel of een eredienst. Het kent eigen wetten en gebruiken, die niet voortdurend bevraagd moeten worden of ze wel voldoen aan maatstaven die we aanleggen bij een preek of eredienst.
De auteur is muziekrecensent van deze krant en voorzitter van de repertoirecommissie van symfonieorkest Sjosjanim.