Onnavolgbaar
Psalm 45:11 en 12.
„Hoor, o dochter, en zie, en neig uw oor, en vergeet uw volk en uws vaders huis; zo zal de Koning lust hebben aan uw schoonheid; dewijl hij uw Heere is, zo buig u voor Hem neder.”
Het was een wondere, dappere en bijna onnavolgbare heldendaad die God eertijds vroeg van vader Abraham toen hij zei: „Ga uit uw land en uit uw maagschap, en uit uws vaders huis, naar het land dat Ik u wijzen zal.” Zeker, het was wat groots het aangenaam gezelschap van dierbare vrienden te verlaten en hun nabije vriendschap zó op één uur vrijwillig vaarwel te zeggen, zoals bezitting, rijkdom, gemak, vermaak en aanzien. Dat alles zó moedig, zonder dralen of aarzelen achter zich te laten. Ja, zelfs van al dat beminnelijke, dat hem lief was voor eeuwig weg te trekken, zonder enige gedachte te hebben om ooit of immer te zullen of te willen terugkeren.
Verder ook van een godsdienst af te zien die door het vleselijk verstand verzonnen was en met eigen begeerlijkheid zozeer overeenkwam. En dit alles gebeurde, zonder te weten waarheen hem de Heere zou leiden. Maar hoe groot dit heldenstuk ook was, toch zou zijn nakomelingschap zich tot een andere, en naar de uitwendige schijn veel gevaarlijker uittocht moeten opmaken. God zou hen immers uitvoeren uit Egypte en in Kanaän leiden. Daar zou Hij onder hen wonen, onder de lofzangen Israëls. Daar zouden Zijn paleis, Zijn tafel, Zijn troon, Zijn wetten en Zijn heerlijkheid zijn. Toch beveelt Hij Zijn volk alles te verlaten, op bedreiging van een eeuwige ondergang naar ziel en lichaam.
Frederik van Houten, predikant in Middelburg
(”Geestelijk huwelijksverzoek”, 1713)