In de specifieke zaak, die momenteel in cassatie dient bij het Amerikaanse Supreme Court (hooggerechtshof), draait het om de vraag of slachtoffers van kinderpornografie recht hebben op compensatie van veroordeelde bezitters van het beeldmateriaal.

Dettmeijer heeft op verzoek van de advocaat van het slachtoffer als zogeheten vriend van het hof een brief met een advies geschreven. Dat komt erop neer dat Dettmeijer vindt dat slachtoffers recht hebben op schadevergoeding, zoals de lagere rechter in de VS ook al heeft geoordeeld. Zij verwijst daarbij onder meer naar internationale verdragen.

Ook wijst Dettmeijer erop dat beeldmateriaal sinds de digitale revolutie niet meer vernietigd kan worden en zal blijven circuleren op internet. Slachtoffers weten dit en hebben hier veel last van. Rapporteur Dettmeijer vindt het rechtvaardig dat bezitters van kinderporno aansprakelijk worden gesteld voor psychologische schade bij het slachtoffer.

In zaken die draaien om bezit worden slachtoffers zelden geïdentificeerd. In de Amsterdamse zedenzaak kon dat wel, omdat de bezitter (hoofdverdachte Robert M.) ook de producent van het materiaal was. Dettmeijer haalt die zaak in haar brief uitgebreid aan.