Opinie

Verdedig Balfourverklaring tegen laster

De lasterlijke typering van de Balfourverklaring die de Palestijnse Autoriteit onlangs gaf, vraagt om krachtig protest, vindt dr. Matthijs de Blois.

Dr. Matthijs de Blois
27 November 2013 09:37Gewijzigd op 15 November 2020 07:19
beeld Wikimedia
beeld Wikimedia

Ter gelegenheid van de 96e verjaardag van de Balfour Declaration van 2 november 1917 diskwalificeerde de Palestijnse Autoriteit deze op 2 november van dit jaar als een „misdrijf tegen de menselijkheid.” Je zou verwachten dat die uitspraak tot een scherp protest van de Britse regering zou leiden. Tenslotte gaat het om een uiterst belangrijke beleidsuitspraak uit het Britse verleden. Het bleef echter stil in Downing Street. Maar als niemand er nog warm of koud van wordt als de tekst die ten grondslag ligt aan de erkenning van het zelfbeschikkingsrecht van het Joodse volk als een misdrijf tegen de menselijkheid wordt weggezet, lijken de dagen van de slogan ”Zionisme is racisme” weer terug.

Het is daarom goed nog eens in de geschiedenis te duiken om de betekenis van de Balfourverklaring helder te krijgen. Op 2 november 1917 schreef de Britse minister van Buitenlandse Zaken, Arthur James Balfour, aan Lord Rothschild als representant van de Joodse gemeenschap dat de Britse regering positief stond tegen de vestiging van een Joods nationaal tehuis in het geografische gebied Palestina. Zijn regering zou zich voor de realisering van dit plan inzetten, met inachtneming van de rechten van de niet-Joodse gemeenschappen in Palestina.

De Balfourverklaring is daarmee een belangrijk uitgangspunt voor de internationaal-rechtelijke positie van de staat Israël. De toezegging werd ook ingebracht in het overleg over de toekomst van de op het Ottomaanse rijk veroverde gebieden, dat plaatsvond in 1920 in San Remo. Daar werd besloten tot het instellen van een mandaatregime voor Palestina onder supervisie van de Volkenbond. De Britse regering kreeg als mandataris het bestuur om uitvoering te geven aan zijn in de Balfourverklaring aanvaarde verplichting.

Voogdijregime

Het in artikel 22 van het Volkenbondverdrag geregelde mandatenstelsel voorzag in een soort voogdijregime voor onder andere de verschillende onderdelen van het ineengestorte Ottomaanse rijk, met als doel de voorbereiding op zelfbestuur. Het welzijn en de ontwikkeling van de betrokken bevolkingen werd in artikel 22 aangeduid als een heilige opdracht van de beschaving. De verplichtingen ten aanzien van het Joods nationaal tehuis zijn opgenomen in het in 1922 door de Raad van de Volkenbond vastgestelde Palestinamandaat. In de preambule daarvan vinden we de erkenning van de historische connectie van het Joodse volk met het geografische gebied Palestina en ook van de gronden voor het herstel van hun nationaal tehuis in dat gebied.

Daarmee wordt in dit internationaal-rechtelijk document zowel recht gedaan aan de Bijbels-historische oorsprong van de verbinding van het Joodse volk met het Beloofde Land als aan de eeuwen van vervolging die de urgentie van de terugkeer naar een nationaal tehuis onderstrepen. Dit laat zien dat het Palestinamandaat een uniek karakter heeft in vergelijking met de andere mandaten. Het Joodse volk bevond zich immers nog voor een deel buiten het mandaatgebied, terwijl het mandaat het mede mogelijk zou moeten maken voor Joden om terug te keren naar het land der vaderen. De mandataris (de Britse regering) moest optreden als beheerder (trustee) namens het geweten van de beschaafde wereld.

Zelfbestuur

De centrale verplichting van het mandaat is blijkens artikel 2 de vestiging van het Joods nationaal tehuis. In verband daarmee wordt gesproken van instellingen voor zelfbestuur. Artikel 6 draagt het mandaatbestuur op de Joodse immigratie en vestiging in het mandaatgebied te bevorderen, met inachtneming van de rechten en positie van de andere bewoners.

We kunnen het mandatenstelsel niet los zien van de ontwikkeling naar erkenning van het beginsel van zelfbeschikking van volkeren, waarvoor de toenmalige Amerikaanse president Wilson zich sterk maakte. De onderzoekscommissie die zijn plannen voor het toekomstige wereldbestel uitwerkte, sprak zich in 1919 uit voor de vestiging van een onafhankelijke Joodse staat in Palestina. Ook het Amerikaanse Congres gaf in 1922 expliciet steun aan de stichting van een Joods nationaal tehuis.

Het is daarom aan de Amerikaanse regering, nota bene de moderator van de huidige onderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen, om krachtig te protesteren tegen de lasterlijke kwalificatie van de Balfourverklaring als misdrijf tegen de menselijkheid. En zou ook onze minister van Buitenlandse Zaken geen uiting aan zijn afkeuring moeten geven? De staat Israël is niet de vrucht van een misdrijf tegen de menselijkheid maar van de erkenning van een recht dat eeuwenlang aan het Joodse volk onthouden is. Premier Netanyahu ziet de weigering van de Palestijnen om het bestaansrecht van Israël als Joodse staat te erkennen als kern van het conflict. De uitlatingen van de Palestijnse Autoriteit leveren het bewijs voor zijn stelling.

De auteur is als universitair docent verbonden aan de afdeling staatsrecht, bestuursrecht en rechtstheorie van de faculteit rechtsgeleerdheid van de Universiteit Utrecht.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer